zondag 15 augustus 2021

Vraagtekens bij leestekens

 


Kommaneuker: een iets minder respectabele manier om te zeggen dat iemand een vitter, een muggenzifter is. Als vertaler met de werktalen Nederlands, Frans en Engels is dat soms nochtans precies wat van mij verwacht wordt: kommaneuken. Maar dan haast letterlijk, want de regels voor het gebruik en de plaatsing van leestekens verschillen nogal tussen die drie talen onderling, terwijl ze bovendien niet altijd even logisch in elkaar zitten.

Nederlands: de eenvoud zelve (?)

Neem nu het Nederlands. Een vrij eenvoudige algemene regel is: je plaatst een leesteken meteen na het woord, zonder spatie, en laat dat dan volgen door een spatie. Eenvoudig, niet? Wel, er is toch alleszins een uitzondering, namelijk die van het beletselteken … Volgens  “onzetaal.nl” plaats je daar “bij voorkeur” wel eerst een spatie, tenzij de drie puntjes dienen om een woord af te breken, dan plaats je geen spatie. Ze voegen er wel nog aan toe: “Veel uitgeverijen hanteren echter de regel dat er nooit een spatie voor een beletselteken komt”. Dus, eigenlijk mag je zo’n beetje doen wat je wil, maar de regel is nog altijd dat je wel een spatie moet plaatsen - bij voorkeur dan, wat ik toch een beetje een zwaktebod vind bij taalregels. Wat is het nu? Moet je er nu wel een plaatsen of niet?

Voor het Nederlands zijn de regels dus vrij eenvoudig, en die ene inconsistentie rond het beletselteken is gelukkig niet zo belangrijk, aangezien beide oplossingen als correct gelden.

Engels: de Oxford-komma

In het Engels kun je met dezelfde regels als het Nederlands aan de slag, dan maak je normaal geen fouten. Alleen hebben de Engelsen een eigenaardigheidje met de komma in een opsomming. We hebben het hier over de zogenaamde “Oxford comma” – in het Nederlands de Oxford- of Harvard-komma, of nog de seriële komma. In het Nederlands is de consensus als volgt: bij een opsomming plaats je een komma tussen ieder element van de opsomming, behalve wanneer je een voegwoord gebruikt:

Iedereen was er: Jan, Piet, Irene en Marie.

In het Engels wordt dat dan : They were all there: Jan, Piet, Irene, and Marie.

De komma na "Irene" is de Oxford-komma waar ik het over heb. Bij Engelstaligen is het echter al even erg als in het Nederlands en Frans, want de ene stijlgids zweert bij de Oxford-komma, terwijl de andere hem niet nodig vindt. Ik vond op www.grammarly.com volgend voorbeeldje waar de plaatsing van die komma wel degelijk een andere betekenis kan geven aan de zin:

- I called two plumbers, Jack and Steve.
- I called two plumbers, Jack, and Steve.

In de eerste zin kun je je de vraag stellen hoeveel mensen nu opgeroepen werden, twee of vier (twee loodgieters, genaamd Jack en Steve, dan wel twee loodgieters EN Jack en Steve)? In de tweede zin is zonder meer duidelijk dat het om vier personen gaat. Als je die zinnen vertaalt naar het Nederlands, merk je dat daar precies hetzelfde probleem zich stelt:

- Ik belde twee loodgieters, Jack en Steve.
- Ik belde twee loodgieters, Jack, en Steve.

Dus, ook in het Nederlands kan de plaatsing van een simpele komma je “head count” een stuk vereenvoudigen. Het verschil tussen het Nederlands en het Engels, is dat de Engelse aanhangers van de Oxford-komma hem overal plaatsen, ook in opsommingen waar geen dubbelzinnigheid dreigt. Ga het maar eens na: uw Word-spellingcheck duidt het steevast aan als een interpunctiefout als je de Oxford-komma niet gebruikt. In het Nederlands doen we dat vooralsnog niet. Kommaneuken op zijn best!

Frans: Vous n’êtes pas sérieux !

De Franse regels zijn een stuk minder eenduidig en eenvoudig, en ze verschillen vrij grondig van de Nederlandse en Engelse. In het Frans zet je immers - net als bij het Nederlands en Engels - geen spatie tussen het woord en de punt of de komma; tot daar geen probleem. Voor de andere leestekens geldt dan weer dat er wél een spatie moet komen, dus voor de dubbele punt, de kommapunt, het vraagteken, het uitroepteken, het beletselteken, enz.

Ja maar, hoor ik u al denken, als je zin dan net eindigt aan het einde van een regel dan komt het leesteken toch op de volgende regel terecht, moederziel alleen? Om een dergelijk probleem te vermijden bestaat er zoiets als de vaste spatie. Die plaats je door tegelijk op de spatiebalk en ctrl-shift te duwen. Die vaste spatie – in het Frans noemen ze dat een “espace inseccable” - zorgt ervoor dat je tekstverwerker het laatste woord, samen met de spatie en het leesteken als één geheel beschouwt, en ze zo altijd samenhoudt. Als je leesteken dan net niet meer op de regel past, dan gaat het woord samen met de spatie en het leesteken naar de volgende regel.

Franse spellingchecks zoals die van Le Robert rekenen het echt als fout aan als je geen vaste spatie plaatst voor een van de vermelde leestekens. Als je geen spatie plaatst, of een gewone spatie, dan zal je spellingcheck je dus op de vingers tikken. Een tip trouwens: de spellingcheck van Le Robert Correcteur kun je eenvoudig integreren in je MS-Office programma’s, zodat je er altijd een beroep op kunt doen, zowel in Word, Outlook als Excel. Deze Franse tool geeft naar mijn mening een betere ondersteuning dan de standaard spellingcheck.

Dezelfde regel geldt voor de aanhalingstekens, die dan voor het Frans ook nog eens niet dezelfde zijn als in het Nederlands of Engels. Je begint een quote in een Franse tekst dus met een Frans aanhalingsteken («)*, gevolgd door een vaste spatie (shift-ctrl-spatiebalk) en dan pas het eerste woord van de tekst. Aan het einde van de quote wordt het ook weer ingewikkeld, want het hangt ervan af of je afsluit met een punt of komma, dan wel een van de andere leestekens. In het eerste geval plaats je uiteraard de punt of de komma meteen na het laatste woord, gevolgd door een vaste spatie en dan het Franse aanhalingsteken (»). Bij de leestekens die je laat voorafgaan door een vaste spatie eindig je dan met vaste spatie, leesteken, vaste spatie, aanhalingsteken: « Ceci n’est pas une blague ! »

Geen wonder dat al die Franse boeken zoveel dikker zijn dan Nederlandse!



*Tegenwoordig herkent Word het als je in het Frans bezig bent, en zal het programma automatisch de Franse aanhalingstekens gebruiken, en waar nodig de vaste spatie invoegen. Mijn vertaalsoftware (XTM) doet dit echter niet, al geeft hij wel (soms, niet altijd) aan waar er een spatie ontbreekt.

zaterdag 19 juni 2021

De outsider die er geen is

 


Als je nu een voorbeschouwing schrijft bij een wielerwedstrijd, laat ons zeggen de Tour de France, en je hebt het over de outsiders: zijn dat dan ernstige kandidaten op de overwinning, renners die toch ook wel een (kleine) kans maken, of renners die eigenlijk geen kans maken op de eindzege?

Laatst had ik een kleine discussie met de auteur van een tekst die ik moest vertalen, precies over het gebruik van het woord ‘outsider’. Vooral in de sportverslaggeving gebruiken ze dit woord van langsom vaker in de betekenis van ‘een ernstige kandidaat op de overwinning’. In zoverre dat je nu voor zo’n wedstrijd vaak één favoriet hebt, dan een stel ‘outsiders’, en voor de rest sporters die totaal geen kans maken op de overwinning. En dat is volgens mij gewoon fout. Volg even met me mee…

Eerst even een open deur intrappen: het is natuurlijk afkomstig uit het Engels, waar het woord twee mogelijk betekenissen heeft. Zowel ‘Cambridge Dictionary’, ‘Oxford Dictionary’ als ‘Longman’s’ geven een variatie van onderstaande verklaring:

1.       A person who is not involved with a particular group of people, organization or society and who feels different from those people who are accepted as members

2.       A person or animal with only a slight chance of winning

Van Dale kent drie betekenissen toe aan ‘outsider’:

1.       Mededinger in een wedstrijd, die je weinig kans geeft op de overwinning

een gevaarlijke outsider

a sport; bij wedrennen – paard dat, renner die (volgens de publieke opinie) weinig kans heeft om te winnen, maar met wie de favorieten wel rekening houden dark horse

2.       Iem. die buiten de kring van ingewijden of belanghebbenden staat

3.       Beursterm – speculant die buiten de beurskringen staat

Dat lijkt zo’n beetje gelijklopend met het Engels, zou je denken, behalve dan waar Van Dale aanvult met  het voorbeeld van ‘een gevaarlijke outsider’.

Het wordt helemaal interessant, als ik naar het Franse woordenboek grijp. In de ‘Petit Robert’ vind ik het volgende:

1.       TURF Cheval de course qui ne figure pas parmi les favoris mais qui a des chances de gagner. Le favori et l’outsider. PAR EXT. Concurrent(e) dont la victoire ou la performance est inattendue (dans un sport quelconque).

2.       FIG. Pour ce fauteuil à l’Académie, dans cette élection, X fait figure d’outsider. La candidature d’une outsider.

In het Frans wordt het verhaal van het paard dat bij de wedrennen niet meteen favoriet is, maar toch wel een ernstige kanshebber, dus zelfs de eerste betekenis voor dit woord, en zonder het adjectief ‘gevaarlijk’ ervoor. En dat vind ik toch wel verbazingwekkend.

Nu blijft de vraag: is een outsider iemand waar de concurrentie nu wel of niet ernstig rekening mee moet te houden? Als je in Frankrijk naar de paardenwedrennen gaat, blijkbaar wel. Maar bij andere sporten zou dat alweer minder het geval zijn, aangezien de Robert voor ‘un sport quelconque’ aangeeft dat de overwinning niet verwacht is.

In Van Dale lijkt het er toch meer op dat je met een outsider pas rekening moet houden, als ze er het adjectief ‘gevaarlijk’ voor gezet hebben. Maar in de sportverslaggeving zie ik het woord steevast gebruiken in de betekenis van ‘een kandidaat waar terdege mee moet rekening gehouden worden’.

Nu kun je natuurlijk wel beweren dat het nooit verstandig is om de tegenstand te onderschatten. Je wilt de sporters niet onderhouden die zich een titel door de neus geboord zagen door iemand die ze vooraf helemaal geen kans hadden toegedicht.

In 1956 hadden de favorieten het in de Tour de France aan hun zeemvelletje met ene Roger Walkowiak. Als je geen superfervente koersliefhebber bent, dan heb je waarschijnlijk nog nooit van de man gehoord, maar hij won dat jaar wel degelijk de Tour. Vooraf had niemand de man ook maar enige kans op de eindzege toegedicht, maar aan het eind van die Tour was hij het wel die de gele trui naar huis mocht meenemen. Nadien verdween de man zo’n beetje in de vergetelheid. Naast die Tour, waarin hij overigens niet één etappe won, behaalde hij in zijn hele carrière als prof nog twee overwinningen, namelijk twee etappes in de Ronde van Spanje, en dat was het dan. In de Tour zelf werd hij tussen 1951 en 1958 verder nog 57ste, 47ste, en 75ste, en hij gaf ook nog twee keer op. Kijk: zo ziet een outsider eruit.

Het blijft een contradictie als je in je beschouwing voor de wedstrijd iemand bestempelt als ‘outsider’ en vervolgens gaat stellen dat de favorieten maar beter heel goed op die outsider gaan letten. Zowel in de oorspronkelijke, Engelstalige betekenis, als in het Nederlands of het Frans: als je iemand vooraf als outsider bestempelt, dan dicht je die nauwelijks kansen op de overwinning toe. Wie je vooraf als gevaarlijke kanshebber aanduidt, dat is een favoriet, medefavoriet of schaduwfavoriet, maar geen outsider. De outsider, die zit buiten dat kransje aan favorieten. En je houdt er pas rekening mee, als hij tijdens de wedstrijd blijk geeft van een goede vorm. Je gaat hem niet vooraf al aanduiden als iemand waar je heel goed voor moet oppassen. Als je zo begint, dan moet je meteen het halve peloton aankruisen op je deelnemerslijst, en dan moet je als ploeg gaan reageren op iedere poging tot ontsnapping. Niet erg efficiënt…

 


maandag 26 april 2021

Groter als

 


Als u zich in het verkeer begeeft, valt het u dan ook wel eens op hoeveel chauffeurs er zijn die hun richtingsaanwijzers niet gebruiken? Hoe vaak bent u er getuige van dat een weggebruiker de voorrang van rechts negeert,  door het rood rijdt, (veel) te snel rijdt? Als er toch zoveel mensen zijn die die regels negeren, waarom schaffen we ze niet gewoon af?

De analogie loopt misschien enigszins mank, maar ik moest er toch aan denken, toen de afgelopen week de hetze losbarstte rond onze spellings- en spraakkunstregels – ik was overigens niet de enige die die analogie maakte. Maar, los van het feit dat de berichtgeving in de kranten niet klopte, waren er toch heel wat mensen die meenden te moeten reageren ten faveure van de zogenaamde versoepeling.

Kromme redenering

Wat voor een kromme redenering is me dat toch: omdat heel wat mensen in hun dagelijkse taalgebruik ‘groter als’ zeggen, laat ons dan de regel maar afschaffen die stelt dat het ‘groter dan’ moet zijn. Ik herhaal: ik begrijp dat de berichtgeving over de ANS niet helemaal correct was, maar er waren toch heel wat mensen die bereid waren om op de kar van de versoepeling te springen. Of neem nu Kristien Hemmerechts die vond dat de dt-regel op de schop moet, omdat er zoveel tegen gezondigd wordt, of omdat hij toch te moeilijk is om aan te leren. Of, godbetert, omdat te veel regels het creatief schrijven hinderen.

What’s next? Laat ons met ons allen maar alle regeltjes die onze maatschappij samenhouden, overboord gooien, zodat we wat creatiever kunnen gaan leven, ons wat creatiever in het verkeer begeven? Creatief naar de bank gaan (met een pistool om onder de loketbediende zijn of haar neus te duwen)?

We gaan de karikaturale toer op, ik weet het. Maar is het met taal niet net als met alles in de maatschappij? Er zijn een aantal regels, en wie zich niet aan de regels houdt, die zet zich eigenlijk buiten die maatschappij, een beetje voor de kleine regeltjes (schrijf ik ‘groter dan’ of ‘groter als’), een beetje heel erg veel voor die regels die van belang zijn voor de goede orde en het welzijn van de medemens (geef ik braafjes voorrang aan rechts, of rijd ik gewoon door, erop rekenend dat de chauffeur die van rechts komt wel eventjes op de rem zal gaan staan).

Eind verleden jaar had ik het in de blog al over de alomtegenwoordigheid van tussentaal in Vlaanderen, en hoezeer die tussentaal afweek van het AN. De reacties hierop waren over het algemeen negatief, de algemene teneur was dat tussentaal moest mogelijk zijn, misschien zelfs ook aandacht moest krijgen in het onderwijs. Ook in deze discussie zijn veel mensen blijkbaar van mening dat regels alleen maar de creativiteit in de weg staan en tussentaal vooral moet kunnen, omdat ze zo algemeen verspreid is, omdat ze veel natuurlijker overkomt dan het AN.

Mijn vriend Benjamin

Wat wel klopt: voor een aangenaam gesprek is het helemaal niet productief is als je om de haverklap de andere partij wijst op een taalfout. Wat ik niet volg, is de stelling dat de regeltjes de creativiteit in de weg zouden staan. Een van de items die op Facebook passeerden ging over het liedje ‘Benjamin’ van Louis Neefs, met als refrein “Nooit had ik een beter vriend als Benjamin”. Ook hier weer: Radio 1 ging er foutief van uit dat volgens de ANS dit voortaan correct Nederlands is, maar in de Facebook-discussie die hierop volgde, ingeleid en geleid door Helmut Lotti zag je ook weer van alles passeren.

Een paar mensen leek tot de school van Kristien Hemmerechts te horen, en schermden met het begrip ‘dichterlijke vrijheid’. Laat ons duidelijk wezen: dichterlijke vrijheid moet absoluut kunnen. Daarom dat ik Helmut Lotti’s opmerking over het gebruik van “een beter vriend” in plaats van “een betere vriend” niet helemaal volg. Met het grammaticaal juiste “een betere vriend” voeg je immers een lettergreep toe aan het vers, waarvan Louis Neefs ongetwijfeld zal gevonden hebben dat het problemen gaf voor het metrum van zijn onvolprezen song.

Maar de “als” in ‘Benjamin’ valt helemaal niet onder dichterlijke vrijheid. Of je nu “als” zingt of “dan”: het maakt niets uit voor het ritme of de klank van het lied. Het is en blijft gewoon een fout van de songschrijver. Het feit dat de song intussen een kleinkunstklassieker is, verandert hier niets aan. Dichterlijke vrijheid is een mooi principe, maar een mens moet oppassen dat hij het niet gaat gebruiken als schaamlap voor zijn gebrekkige kennis van de moedertaal.

Vrijheid-blijheid?

Ik weet wel: in onze westerse maatschappij is ‘vrijheid-blijheid’ voor veel mensen een mantra geworden, waar geen zinnig woord tegen opgewassen is. Vaak gooien ze hierbij echter het kind weg met het badwater (en in dezelfde handomdraai ook de badkuip zelf). Van mijn kant heb ik geen problemen met een regeltje hier en daar… Het zorgt voor duidelijkheid en vaak helpt het een mens om te beslissen hoe hij iets nu best aanpakt, of het nu gaat om het schrijven van een correcte zin, of het vinden van je weg in het verkeer.

Overigens, wat is er mooier dan een tekstregel die iets treffend verwoordt en tegelijk grammaticaal en taalkundig ook nog klopt? Is dat niet net het summum van creativiteit?

 

zondag 21 maart 2021

Ja, neen, toch wel, maar dan in het West-Vlaams


 


Enkele jaren geleden was mijn vrouw een van de kandidaten bij Ben Crabbé voor een spelletje ‘Blokken’. Ze deed het helemaal niet onaardig, maar daar wil ik het niet over hebben. Tijdens de kennismakingsronde had Ben Crabbé het met mijn vrouw, die uit het Poperingse afkomstig is, over de eigenaardige gewoonte van West-Vlamingen om hun ja’s en neens te ‘vervoegen’. Lachen!

Het klopt natuurlijk wel dat wij West-Vlamingen iets op verschillende manieren kunnen bevestigen of ontkennen. Als je er even bij stilstaat, is het voor een buitenstaander allicht niet altijd duidelijk of we nu ja dan wel nee bedoelen. Volg even met me mee.

Je hebt het gewone ja en nee, zonder meer, dat een West-Vlaming haast nooit gebruikt. Wat we wel meest gebruiken, is die zogenaamde vervoegde vorm, bijvoorbeeld als antwoord op de vraag “Heb je (heeft hij, zij, enz.) al zout in de patatten gedaan?” Met als mogelijke antwoorden:

Ik => Jaôk; jij => Joâg; hij => Joâj; zij => Joâs; het => Joât; wij => Joâm/Joâw; jullie => Joâg ; ze => Joâs.

Ik probeer zo goed mogelijk de uitspraak te benaderen. Om helemaal correct te zijn, zou ik eigenlijk fonetisch schrift moeten gebruiken, maar ook dat is redelijk hopeloos, aangezien de uitspraak van regio tot regio nogal durft verschillen.

In ieder geval lijkt dit nog vrij eenvoudig, niet? De vormen kunnen wel verschillen naargelang de streek in West-Vlaanderen. In de Westhoek zeggen ze bijvoorbeeld voor de 2de persoon enkelvoud ‘joâj(e)’, en voor de 3de persoon mannelijk ‘joân’. Je kunt je dus met ‘joâj’ al vergissen, als je niet oplet waar precies in West-Vlaanderen je zit.

Voor de ontkenning gelden zowat dezelfde ‘vervoegingen’: Neink, Nieg, Neij, Neins, Neint, Niem, Nieg, Neins. De tweede n in ‘neins’ wordt meestal nauwelijks uitgesproken.

Nu denk je allicht – als het je al iets kan schelen: “Fijn, met die twee lijstjes weet ik alles wat er te weten valt over ja en neen in West-Vlaanderen”. Wel: nieg, er is wel nog wat meer. In West-Vlaanderen hebben we ook zoiets als trappen van vergelijking in het bevestigen of ontkennen. In bepaalde situaties wil een mens namelijk zijn bevestiging of ontkenning versterken. Wanneer iemand tegen jou zegt: “Je hebt zeker nog geen zout in de patatten gedaan?”, dan antwoord je in het AN met “Toch wel!”

In West-Vlaanderen houden we niet van zo’n eenvoudig antwoord, al hebben we er wel een: in plaats van “Toch wel!” zeggen we dan “Toet!”(of zelfs “Tetoet!”). Maar we kunnen (veel) verder gaan, in een reeks van gradaties waar een buitenstaander allicht duizelig van wordt.

In de 1ste persoon enkelvoud kun je ook een positief antwoord geven met “Toek”, “Kedoek” of “Jakedoek”. De volgorde waarin ik ze plaats is bewust: van links naar rechts, is ieder antwoord weer een ietsje sterker als bevestiging, waarbij “Jakedoek” zo’n beetje de bijbetekenis krijgt van “hoe durf je aan mij te twijfelen?”. Ook voor deze vormen geldt weer dat je ze moet vervoegen, dus:

Ik               toek                                         kedoek                                   jakedoek

Jij               toeg                                         gedoeg                                   jagedoeg

Hij              toej                                          jedoej                                     jajedoej

Zij               toes                                         zedoes                                    jazedoes

Het              toet                                          tetoet                                      jatetoet

Wij              toew                                        wedoew                                 jawedoew

Jullie            toeg                                         gedoeg                                   jagedoeg

Zij                toes                                         zedoes                                    jazedoes

Hierop zijn haast ontelbare varianten, naargelang de regio. Ze allemaal opsommen zou ons te ver leiden, en ik verontschuldig me bij de West-Vlamingen die bv. gewoon zijn om ‘gedoet’ te zeggen in de plaats van ‘gedoeg’. De ene vorm heeft voor mij niet meer waarde dan de andere; ik gebruik ze trouwens zelf door elkaar.

Voor de ontkenning hebben we natuurlijk een vergelijkbare serie ‘vervoegingen’, al hebben we geen equivalent voor de eerste trap (toek). Misschien omdat we van nature al meteen wat sneller op ons paard zitten als we iets willen ontkennen – ik zeg maar wat. Verwarrend hier is dat de term maar een letter verschilt van de bevestiging: ‘toch wel’ is ‘kedoek’, terwijl de ontkenning ‘kendoek’ wordt, met een vaak nauwelijks hoorbare n. Niet evident voor wie ons taaltje probeert aan te leren.

Maar wacht, het wordt nog beter: in de overtreffende trap beginnen we ook met een ‘ja’ en plakken er dan de negatieve vorm aan. ‘Jakedoek’ wordt in de ontkennende vorm dus ‘Jakendoek’. Gelijkwaardig aan die ‘Jakendoek’, is de vorm ‘Doekendoek’. Het tabelletje met ontkenningen ziet er dus als volgt uit:

Ik               kendoek                                jakendoek                             doekendoek

Jij              gendoeg                                jagendoeg                             doegendoeg

Hij             jendoej                                  jajendoej                               doetendoej

Zij             zendoes                                 jazendoes                              doezendoes

Het            (te)ndoet                              jatendoet                              doetendoet

Wij            wendoew                              jawendoew                           doemendoen

Jullie         gendoeg                                jagendoeg                             doegendoeg

Zij             zendoes                                 jazendoes                              doezendoes

‘Jakendoek’ en ‘doekendoek’ betekenen dus precies hetzelfde; de tweede vorm heeft het voordeel dat hij wat duidelijker te onderscheiden is van de bevestigende term, maar voor zover ik weet, gebruiken we de twee vormen gewoon dooreen. Lekker verwarrend!

Ik weet niet genoeg af van de andere dialecten in ons taalgebied om het met zekerheid te kunnen stellen, maar ik geloof dat het West-Vlaams hierin toch vrij apart is. Wie mij hierin wijzer kan maken, is altijd welkom.

Om af te sluiten geef ik ter illustratie nog graag een voorbeeld van een welles-nietesconversatie zoals je ze in West-Vlaanderen te horen kunt krijgen. Voor de duidelijkheid (en mijn schrijfcomfort) heb ik enkel de bevestigingen en ontkenningen in het West-Vlaams gezet.

“Jos, heb jij die kras in de auto gereden?”

Neink.”

“Maar, toet, jij hebt m’ het laatst gebruikt!”

Kendoek, jij bent er daarna nog mee naar de kapper gereden.”

Tetoet, de kras zat er al in toen ik naar de kapper vertrok.”

Jatendoet, dat zou ik wel gezien hebben. Misschien heb jij wel een hapering gehad toen je naar de kapper reed.”

Jakendoek!

Jagedoeg!

Enz…

 

zondag 10 januari 2021

Une belle histoire? Echt?

 


Une belle histoire? Echt?

 

Ik heb het al eerder gehad over mijn liefde voor het Franse chanson, en voor de Nederlandstalige kleinkunst. Een kenmerk van een goed chanson is uiteraard een goede tekst, al heb ik soms wel mijn bedenkingen bij die tekst.

Neem nu ‘Une belle histoire’ van Michel Fugain. Het begint best onschuldig:

‘C’est un beau roman, c’est une belle histoire

C’est une romance d’aujourd’hui’

Dan denk je meteen: “Mooi we krijgen een verhaal van passie en liefde”. Maar als je verder luistert, valt dat eigenlijk dik tegen. Een jongen en een meisje ontmoeten elkaar, ergens op een departementale weg in Frankrijk. Hij is onderweg terug naar huis, naar ‘het mistige noorden’. Zij begint net aan haar vakantie en is op weg naar het zuiden van Frankrijk.

Meneer Fugain vindt dat het ‘sans doute un jour de chance’ is en dat ze de hemel binnen handbereik hebben, een geschenk van de voorzienigheid, quoi.

Onze fortuinlijke jongelui verstoppen zich vervolgens in het korenveld, ‘meedrijvend op de stroom van de gebeurtenissen’ (‘se laissant porter par les courants’), vertellen elkaar hun leven. Mooi vind ik dat Michel Fugain daaraan toevoegt ‘qui commençaient’. Je leest tussen de regels zo’n beetje dat hij eigenlijk ook vindt dat het nog maar snotneuzen zijn – wat weten zij nu eigenlijk van het leven?

Meteen daarna zegt hij het trouwens ook woordelijk : ‘ils n’étaient encore que des enfants, des enfants’.

Maar goed, op dit punt aangekomen, kan er nog altijd iets moois bloeien. En vervolgens gaat meneer Fugain duidelijk insinueren dat er daar in dat veld ook nog wel wat meer gebeurt dan twee mensen die elkaar hun leven vertellen.

In zijn ogen blijft het een geluksdag, terwijl ze

Qui cueillirent le ciel au creux de leurs mains

Comme on cueille la providence

Refusant de penser au lendemain

Oké, het is allemaal nogal wazig, maar je zult het met mij eens zijn, dat hij het hier heeft over wat men wel eens een stormachtige liefdesnacht pleegt te noemen. Op dit punt aangekomen denkt wie dit voor het eerst hoort allicht dat nu een vervolg komt van twee mensen die elkaar eeuwig trouw zweren en een lang leven aan elkaars zijde met vijf kinderen en een hond - de meesten gokken hier op een golden retriever - tegemoet gaan.

Niets is minder waar:

‘Ils se sont quittés au bord du matin

Sur l’autoroute des vacances

C’était fini le jour de chance

Wat? Is dat die grote romance? Een nachtje samen in het korenveld, en dan, hup, elk zijn eigen weg? Geen uitwisseling van telefoonnummers of adressen, geen beloften om contact te onderhouden? Nee:

Ils reprirent alors chacun leur chemin

Saluèrent la providence en se faisant un signe de la main’

Het enige wat er nog vanaf kan is een vaag gebaar met de hand naar elkaar, en een bedankingetje aan de voorzienigheid, en daarna zet hij zijn weg voort naar het mistige noorden, en trekt zij verder naar het zuiden, allicht op zoek naar nog meer van dergelijke ‘romances’. De voorzienigheid krabt zich allicht even in het haar, want dit was toch niet wat ze voor ogen had…

Ik weet wel, het nummer dateert van het jaar 1972, dat is midden in de periode van de flowerpower, en de vrije liefde was voor jongelui in die tijd zowat een geloofskwestie – ik heb het maar van horen zeggen, want ik was zelf nog een ietsje te jong. En, begrijp me vooral niet verkeerd, ik heb altijd van het nummer gehouden.

Maar in wezen krijgen we hier het verhaal van wat men heden ten dage een ‘tentsletje’ zou noemen en een jongen die daar maar al te graag van profiteert. Na afloop gaat elk zijn eigen weg, twee levens die elkaar heel even geraakt hebben, en dat is het dan.

Une belle histoire? Zo je wilt, zover wil ik nog wel gaan - misschien, hopelijk voor beiden, was de seks goed. Een romance? Kom nou, een beetje romanticus zal het met me eens zijn dat daar hier geen sprake van is.

Maar voor de rest: nog altijd een van mijn favoriete nummers in het Franstalige repertoire.

 

De volledige tekst:

C'est un beau roman, c'est une belle histoire
C'est une romance d'aujourd'hui
Il rentrait chez lui, là-haut vers le brouillard
Elle descendait dans le Midi, le Midi
Ils se sont trouvés au bord du chemin
Sur l'autoroute des vacances
C'était sans doute un jour de chance
Ils avaient le ciel à portée de main
Un cadeau de la providence
Alors pourquoi penser au lendemain

Ils se sont cachés dans un grand champ de blé
Se laissant porter par les courants
Se sont racontés leurs vies qui commençaient
Ils n'étaient encore que des enfants, des enfants
Qui s'étaient trouvés au bord du chemin
Sur l'autoroute des vacances
C'était sans doute un jour de chance
Qui cueillirent le ciel au creux de leurs mains
Comme on cueille la providence
Refusant de penser au lendemain

C'est un beau roman, c'est une belle histoire
C'est une romance d'aujourd'hui
Il rentrait chez lui, là-haut vers le brouillard
Elle descendait dans le midi, le midi
Ils se sont quittés au bord du matin
Sur l'autoroute des vacances
C'était fini le jour de chance
Ils reprirent alors chacun leur chemin
Saluèrent la providence en se faisant un signe de la main

Il rentra chez lui, là-haut vers le brouillard
Elle est descendue là-bas dans le Midi
C'est un beau roman, c'est une belle histoire
C'est une romance d'aujourd'hui



Tekst en muziek : Michel Fugain, Pierre Delanoe, Big Bazar