donderdag 27 augustus 2020

Over letterwoorden en irritatie

 


“You can’t take over the world without a good acronym” – C.S. Wolley

“The key test for an acronym is to ask whether it helps or hurts communication” – Elon Musk

 

Onlangs kwam ik in een vertaalopdracht de afkorting NUR tegen, en ik ging uiteraard op zoek naar de betekenis van dit acroniem. Het hielp natuurlijk niet dat de afkorting voorkwam in een Franstalige tekst, want was het nu een acroniem voor een Franse term, of had het toch zijn oorsprong in het Engels?

“Vraag het dan aan de klant”, zult u opmerken, “dan weet je het meteen.” Dat lijkt inderdaad een goede suggestie, maar een beetje vertaler geeft niet graag toe dat hij iets niet snapt, en dus wou ik toch eerst alle middelen uitputten die ik tot mijn beschikking heb om zelf tot een oplossing te komen.

De tekst zelf ging over het financiële beheer van een bedrijf, dus dat beperkte al wel het speelveld. Het was me uit de context meteen duidelijk dat de afkorting moest staan voor iets als ‘werken in uitvoering’. Alleen, noch in het Frans, noch in het Engels vond ik een verklaring voor het acroniem NUR die ook maar van ver iets te maken had met die betekenis.

Aangezien de basistekst in het Frans was, zocht ik uiteraard eerst in het Frans, maar noch mijn Larousse, noch de Petit Robert online kenden de afkorting. Dan maar gegoogeld op ‘NUR abbréviation’, en dat leverde volgende resultaten op : Équipe Noris Cycling, Nürburgring, Équipe Nurnberger Versicherung, FC Nuremberg. Een magere oogst, dat zult u met me eens zijn, en helemaal niets dat past binnen de context van mijn artikel. Dan maar in het Engels geprobeerd.

In het Engels zijn ze kampioen in het gebruiken van letterwoorden, en zo kwam ik onder andere via acronymfinder.com en abbreviations.com tot volgende mogelijkheden: Number of Use Reports, Nursing, National University of Rwanda, National University Ranking, Nuristani (linguistics), National Union of Railwaymen (UK), Network Unavailability Rate, Net Unit Return, Natchez, Urania and Ruston Railway Company, Nix User Repository en Nitrate Utilization Rate.

De enige kandidaat in dit lijstje die iets lijkt te maken te hebben met financieel beheer is Net Unit Return, maar ik verzeker u: dat klopte voor geen meter binnen de context van het artikel. Over de andere mogelijkheden wil ik het niet eens hebben.

Uiteindelijk heb ik me toch gewonnen moeten geven, en heb ik de vraag gesteld aan de klant, die me prompt wist te antwoorden dat NUR staat voor Net Unbilled Receivables. De klant voegt er fijntjes aan toe “vroeger WIP – Work in Progress”. Dat hield natuurlijk wel steek, en ik voelde me toch een beetje in mijn eer gekrenkt dat ik hier niet zelf op gekomen was. Aan de andere kant: als ik vervolgens google op de term Net Unbilled Receivables krijg ik 1.170.000 hits, maar in de eerste drie, vier pagina’s niet één die ook het letterwoord NUR vermeldt. Mijn ego raakt hierdoor weer enigszins hersteld …

Nee, alle gekheid op een stokje: wat is dat toch met al die letterwoorden die we van langsom vaker te pas en te onpas om de oren geslagen krijgen? Zo krijg ik deze week ook in een nieuwsbrief de oproep om me in te schrijven voor een Mini Learning die me belooft “Alles wat je moet weten over VMS-systemen” bij te brengen. In het artikel dat erbij hoort, krijg je het letterwoord eerst nog een vijftal keer door de strot geduwd, vooraleer in paragraaf vier eindelijk ook de term achter het acroniem verschijnt. In dit geval gaat het over een Vendor Management System. Het lijkt er haast op alsof de auteur van het artikel bijna vergeten was om het te vermelden. Waarom deed hij dat niet bij de eerste keer dat hij het letterwoord gebruikte?

Lichtelijk geïrriteerd zocht ik het letterwoord VMS op in abbreviations.com en, ik verzin het niet, hier kreeg ik 75 mogelijke oplossingen, gaande van Vizsla Menstrual Syndrome over Voorhees Middle School, Voluntary Milking System tot, jawel ook Vendor Management System. Op abbreviations.com geven ze aan iedere term ook een kwotering met sterren, om aan te geven hoe courant de afkorting is. Vendor Management System krijgt een ster op vijf, wat betekent dat de afkorting toch niet zo algemeen gekend is.

Kijk, ik begrijp dat Vendor Management System een hele mondvol is, en dat het makkelijker is om van de term een letterwoord te maken dat je dan heel kwistig kunt rondstrooien doorheen je tekst. Maar, dames en heren tekstschrijvers, als je zo’n letterwoord gebruikt, en het staat dan nog eens voor een term in een andere taal dan die waarin je tekst geschreven is, heb dan verdomme het fatsoen om uw letterwoord meteen vanaf het begin te verklaren! En, het is maar een tip, en misschien zult u vinden dat ik nu toch overdrijf, maar zou het geen goed idee zijn om die term ook nog eens uit te leggen? U doet er uw lezers ongetwijfeld een plezier mee – en daarvoor doet u het toch?

 

vrijdag 21 augustus 2020

Over alken, woudapen en roodborstjes

 


Binnenkort zal het programma 'Blokken' op Een 26 jaar oud zijn. Een van de ‘gimmicks’ die af en toe terugkeren in het programma, is hoe Ben Crabbé zich kan verwonderen over de eigenaardige namen die we in het Nederlands soms geven aan dieren, insecten en planten. Ik deel zijn verwondering.

Als voorbeeld neem ik graag de namen van vogels die in onze contreien voorkomen. Grosso modo heb je vier soorten namen: er zijn de namen die duidelijk verwijzen naar een fysiek kenmerk, genre roodborstje, blauwborst, draaihals, haakbek, kruisbek, lepelaar, snor, witgat... Wat mij hierbij verbaast, is dat andere talen lang niet altijd kiezen voor een naam die ook steunt op datzelfde opvallende fysieke kenmerk. Wat verderop geef ik hier een voorbeeldje van.

Tjiftjaf en woudaap

Dan heb je de namen die duidelijk een weergave zijn van de kenmerkende roep van een vogel (koekoek, tjiftjaf, kauw). Eigenaardig dat een vink dan geen ‘suskewiet’ geworden is, maar gewoon een vink, en dat er niet meer soorten zijn met zo’n ‘onomatopeïsche’ naam.

Er is ook een categorie vogelnamen die als eerste of tweede betekenis verwijzen naar personen of andere dieren: het nonnetje, de kleine en grote burgemeester, de baardman, de woudaap, het bokje. Bij het nonnetje kun je nog enigszins begrijpen waar de naam vandaan komt: het is een eend met zwart-wit verenkleed – het mannetje althans – dat je met (heel) veel fantasie kunt associëren met het habijt van een non. Waar de twee burgemeestersoorten hun naam vandaan halen, is me echter een raadsel. Het gaat hier namelijk om twee meeuwensoorten met grijswit verenkleed, en zonder sjerp of enig ander kenmerk dat een mens pleegt te associëren met een burgervader.

De woudaap is hier echt wel een buitenbeentje in: het gaat hier namelijk om een reigersoort, zonder enige gelijkenis met een aap (zie de foto bovenaan dit artikel), die niet leeft in het woud, maar in rietlanden. De wetenschappelijke benaming ixobrychus minutus betekent zoveel als ‘kleine bruller’, wat me overigens ook niet zo accuraat lijkt: mijn ‘Veldgids voor vogels van Europa’* vertelt me dat hij “meestal zwijgzaam (is), maar kikkerachtige roepen in de broedtijd; vluchtroep ‘kurk’”. Brullen doet hij dus blijkbaar ook al niet, maar klein is ie wel, althans voor een reiger, met een spanwijdte van amper 56cm, tegen 195cm voor een blauwe reiger.

De vierde soort namen zijn op het eerste zich ook echte eigennamen, zonder bijkomende betekenis. Daar heb je de gekende namen bij, zoals merel, specht, lijster, vink, mus, enz… Maar er zitten ook een aantal echt raar klinkende namen in, waar een mens zich bij afvraagt hoe men er in godsnaam is op gekomen. Denk maar aan de smient, de tapuit, de eider, de dodaars.

Vertaling niet altijd logisch

Wat mij als vertaler vooral ook interesseert is, hoe al die heel specifieke namen dan wel luiden in het Engels, Frans of Duits. Ik heb dan ook onlangs een overzichtstabel samengesteld met een kleine vijhonderd namen van in Europa voorkomende vogels, in het Nederlands, Engels, Frans en Duits, en met de wetenschappelijke benaming. Wie geïnteresseerd is kan ze op eenvoudige vraag via mail bekomen. Pas op, mijn lijstje is nu ook weer niet zo uitzonderlijk: je kunt deze informatie vrij vinden op www.avibase.bsc-eoc.org. Op deze site krijg je de namen niet enkel in de vijf hierboven vernoemde talen, maar verder ook nog in vijftien andere talen, waaronder zelfs het Russisch, Japans en Chinees!

Bij het naspeuren van al die vogelnamen kwam ik vaak voor verrassingen te staan, niet enkel wat betreft de Nederlandse benaming, maar ook hoe de naam soms in het Engels, Frans of Duits totaal geen raakpunten heeft met de Nederlandse naam. Allicht geen zaak van wereldbelang, maar gewoon een van die eigenaardigheden die je in taal en vertalingen af en toe meemaakt. Ik geef graag enkele voorbeeldjes.

Een ganzensoort die we in het Nederlands de kleine rietgans noemen (anser brachyrhynchus) is in het Engels een ‘pink-footed goose’, maar in het Frans dan weer een ‘oie à bec court’. Eigenaardig, hoe in het Nederlands de belangrijkste eigenschap van het diertje is dat het in het riet leeft, terwijl de Engelsen dan weer vallen voor zijn roze pootjes en de Fransen van hun kant vooral letten op de korte bek, daarbij overigens bijgestaan door de Duitsers (Kurzschnabelgans). Overigens leunen Fransen en Duitsers met hun naam het dichtst bij de betekenis van de wetenschappelijke benaming, aangezien ‘anser brachyrhynchus’ letterlijk betekent ‘kortbekgans’.

De kolgans (anser albifrons) is in het Engels de ‘white-fronted goose’, waarbij het dit keer dus de Engelsen zijn die kiezen voor een letterlijke vertaling van de wetenschappelijke benaming ('albifrons' betekent letterlijk 'wit voorhoofd'). Voor de Duitsers is het dan weer een bleke gans (Blässgans). Niet echt een letterlijke vertaling van ‘albifrons’, maar close enough. De Fransen noemen dit dier de ‘oie rieuse’, ofwel de lachgans. Nu vraag je je waarschijnlijk af, waar de Nederlandse benaming zit in dit verhaal. Wat nazoekwerk leert ons dat het Nederlands eigenlijk ook voor een vertaling van de wetenschappelijke benaming gaat: Van Dale vertelt namelijk dat de eerste betekenis van het woord ‘kol’ is "witte plek op het voorhoofd van een donkerharig paard of een koe, even boven de ogen, kleiner dan een bles (ook wel bij vogels)". Zo leer je nog wat over je eigen taal, dankzij de naam van een gans…

Pinguïns en armlozen

Nog eentje om het af te leren: wat ze in het Nederlands een pinguïn noemen, in het Duits een 'Pinguin', en in het Engels een 'penguin', heet in het Frans 'un manchot'. Dat Franse woord is ook een wat oneerbiedige term om iemand aan te duiden die een of beide armen verloren heeft, een duidelijke verwijzing naar het uiterlijk van dit diertje. Ja maar, hoor ik je al zeggen, het Frans kent toch ook het woord 'pengouin', en daar heb je gelijk in, maar de vogel die ze er in het Frans mee aanduiden, is een totaal ander beestje. Het gaat dan namelijk over wat wij de alk noemen (in het Engels: 'auk', Duits: 'Alk'), dat is de familie vogels waartoe onder andere ook de papagaaiduiker en de zeekoet horen. Hoe dat zo gekomen is? Wie het weet, mag het me gerust komen vertellen, maar ik heb er niet meteen een verklaring voor gevonden.

  een familie keizerspinguïns, in het Frans dus de 'manchot empereur'

een alk, ofwel 'petit pengouin' in het Frans.

* 'Veldgids voor vogels van Europa', Veltman Uitgevers, Utrecht.

donderdag 13 augustus 2020

Manillen met een broodje aap

 

 

Ik hou wel van een spelletje kaart, en aangezien ik West-Vlaming ben, is dat over het algemeen manillen. Manillen is in West-Vlaanderen een belangrijk onderdeel van de volkscultuur en als dusdanig een bron van menige verhitte discussie en af en toe wel eens van een sterk verhaal. Maar daarover heb ik het verder nog. Eerst wou ik wel eens weten waar het spel vandaan komt, en ging dus op zoek op het onvolprezen wereldwijde web.

Spaanse oorsprong

Daar kwam ik te weten dat het spel zijn oorsprong kent in het 17de-eeuwse Spanje, waar het ‘malilla’ heette, en dat het zo via Frankrijk onze contreien bereikte. In Frankrijk was het vooral populair vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, tot rond 1940, toen belote stilaan de overhand nam. Geen idee of de 2de Wereldoorlog daar voor iets tussen zat… In België is het spel vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw vooral in West-Vlaanderen heel populair, met een manillersclub in vrijwel ieder zichzelf respecterend café en kaartavonden in elke ouderenclub.

Manillen wordt verder ook nog altijd gespeeld in Catalonië, waar ze het spelen met 48 ‘Spaanse’ kaarten, en in Mexico, met 40 ‘Spaanse’ of ‘Franse’ kaarten. De Franse en Belgische varianten zijn vrijwel identiek, behalve wat de puntentelling betreft, en de kans om ‘mee te gaan’, die in de Franse versie niet bestaat.

In het Frans maakt manillen zelfs deel uit van de literaire canon, met een volledig hoofdstuk rond een partijtje manillen in een van de bekendste werken uit de Franse literatuur, namelijk ‘Marius’ (1929) van Marcel Pagnol. Aangezien manillen in België vooral een West-Vlaams fenomeen is, lijkt het me weinig waarschijnlijk dat je er veel verwijzingen naar zult vinden in de Nederlandstalige (Vlaamse) literatuur. Ik vond er in ieder geval niet zo snel een.

Spelregels – in een notendop

Er doet wel een opmerkelijk verhaal de ronde, dat ik ben gaan bestempelen als ‘urban legend’, of zo u wilt een broodjeaapverhaal. Voor wie niet vertrouwd is met manillen, toch even een korte uitleg over hoe het spel met vier, zoals het doorgaans op café gespeeld wordt, verloopt. Je speelt met 32 kaarten, en in 2 teams van 2 – iedere speler krijgt dus acht kaarten. De deler deelt (meestal 4-4 of 3-3-2), waarna hij kan beslissen om troef te maken, of om zonder troef te spelen. De speler links van de deler komt uit, vervolgens die links van hem, enzovoort. Belangrijke regels zijn:

·         de 10 is de hoogste kaart, gevolgd door aas, heer, dame, boer. Dit zijn ook de kaarten die punten opleveren, namelijk respectievelijk 5, 4, 3, 2 ,1. De 9, 8 en 7 hebben geen waarde;

·         je moet altijd volgen (kleur bekennen), tenzij je geen kaart hebt van die kleur*;

·         als je dat kunt, moet je altijd hoger gaan dan de kaart van de tegenspelers (je hoeft niet hoger te gaan dan je teamgenoot);

·         als je niet kunt volgen, dan ben je verplicht troef te spelen om zo de slag binnen te halen (maar je hoeft geen troef te leggen als je teamgenoot al de bovenhand heeft);

·         een troefkaart, ongeacht haar waarde, is altijd sterker dan een kaart van een van de andere kleuren. Het zal u dus niet ontgaan dat de beslissing over wat er troef is belangrijk is voor de kansen op winst;

·         zoals gezegd: je kunt ook beslissen om zonder troef te gaan, dan tellen de punten dubbel. Dat doe je meestal wanneer je heel sterk staat in alle vier de kleuren;

·         nadat er troef is gemaakt, kan de tegenpartij beslissen om ‘mee te gaan’, wat alweer betekent dat de punten dubbel tellen. Hierop kan de partij die troef gemaakt heeft op haar beurt nog eens ‘meegaan’, waardoor de punten nog eens verdubbeld worden. Iemand kan dus beslissen om zonder troef te gaan (dubbele punten), waarna meegegaan wordt, en opnieuw meegegaan wordt. Op die manier speel je dan plots voor 8 x de punten (2 x 2 x 2 = 8). Zo kan de score snel aardig aantikken, al gebeurt het niet vaak, zo’n achtvoudig gambiet.

Broodje aap

Terug naar ons broodje aap: het verhaal doet al jaren de ronde van een partijtje waarbij iemand na het delen tot de constatatie komt, dat hij alle harten heeft. Bovendien heeft hij het geluk dat hij de deler was, en hij dus troef mag bepalen. Daarop roept de man enthousiast dat hij zonder troef gaat. Zo’n fantastische kaart, daarmee wil hij natuurlijk graag dubbel scoren. Iedere doorwinterde manillenkaarter snapt meteen waarom dit een hilarische blunder is, maar voor wie niet vertrouwd is met het spel leg ik het graag even uit: aangezien er nu geen troef is, en de man enkel harten heeft, heeft hij niet de minste kans om ook maar één slag binnen te halen. Het is immers de kaarter links van hem die eerst uitkomt, en dat zal dus zeker geen harten zijn, aangezien onze slimme hoofdfiguur alle harten in zijn hand heeft… Wat hij had moeten doen, was harten troef maken, waarmee hij alle slagen zou gehaald hebben. Nu kan hij enkel hopen dat zijn teamgenoot nog de meubels kan redden, maar als die geen goede hand heeft, dan ziet het er niet best uit.

Waarom noem ik dit een ‘urban legend’? Wel, ten eerste is het al een ongelooflijk toeval dat iemand op zijn beurt troef maken met alle kaarten van een kleur zou gezegend zijn. Maar toegegeven, het is niet onmogelijk, en het valt ongetwijfeld wel eens voor. Dat zoiets nou net gebeurt met de minst intelligente speler aan tafel, is dan een zaak van nog eens 1 kans op 4. Maar dat die persoon dan nog zo stom zou zijn om te beslissen om zonder troef te gaan, dat maakt de kans dat dit verhaal op waarheid berust wel heel klein.

Maar het broodjeaapgehalte van dit verhaal gaat nog verder: ik heb het al door verschillende mensen horen vertellen, telkens met de stellige verzekering dat de verteller dit zelf heeft gezien, en ieder keer gaat het om een volle hand harten. Geen ruiten, klaveren of schoppen, maar harten. Bovendien heb ik het nooit anders horen vertellen dan met als uitkomst dat de tegenpartij alle slagen haalde; dus dat de teamgenoot van onze onfortuinlijke hoofdpersoon er ook niet in slaagde om ook maar één slag thuis te halen. Dat betekent dus ofwel dat die verschillende vertellers allemaal aanwezig waren bij hetzelfde partijtje kaart – het moet daar een drukke bedoening geweest zijn, in die donkere kroeg. Of we hebben hier te maken met nog een ongelooflijk toeval erbovenop, namelijk dat het weliswaar niet om dezelfde partij gaat, maar dat het wel telkens gebeurd is met een volle hand harten, en met een teamgenoot die een ongelooflijke slechte hand toebedeeld kreeg. Ik hoop dat u mijn scepsis begrijpt.

De waarheid overtreft de fictie

En toch… De werkelijkheid kan soms heel bizar zijn. Mijn vrouw en ik spelen namelijk ook graag een partijtje manillen-met-twee. In deze variant speel je dus enkel met z’n tweeën, wat het voordeel heeft dat je geen rekening moet houden met een teamgenoot. Hierbij krijgt elke speler dus zestien kaarten, acht in de hand en acht op tafel. De acht kaarten op tafel liggen twee per twee, waarbij telkens een kaart gedekt wordt door de andere, die ongedekt ligt en dus zichtbaar voor beide spelers. De gedekte kaart kan pas omgekeerd worden nadat de erop liggende kaart gespeeld werd. Voor de rest gelden alle regels van manillen met vier.

Op een keer heeft mijn vrouw zichzelf net een hand gedeeld waar ze geen raad mee weet voor het bepalen van troef. Er is geen enkele kleur waarin ze sterk staat en, vooral, er is een kleur waarvan ze geen enkele kaart heeft, noch bij de acht in haar hand, noch bij de vier ongedekte kaarten op tafel. Mijn vrouw, die wel eens vaker totaal irrationele beslissingen neemt - maar gelukkig enkel tijdens gezelschapsspelen –, besluit dan maar om net die kleur troef te maken. Nu hoor ik u al zeggen, komaan, niemand is zo gek dat hij troef maakt van die ene kleur waarvan hij of zij geen enkele kaart heeft. Nou, mijn vrouw dus blijkbaar wel.

Maar wacht, het wordt nog gekker. We beginnen te spelen, en geloof mij of niet: naarmate het spel vordert blijkt dat de vier gedekte kaarten aan de zijde van mijn vrouw achtereenvolgens de 10, aas, koning en vrouw van troef zijn! Ik herinner me niet meer wat de uiteindelijke uitkomst van dit partijtje was, maar ik weet toch wel zeker dat mijn vrouw hier een ongelooflijk stukje mazzel heeft gehad. Ik weet wat u denkt: hier heeft iemand vals gespeeld, en dat was ook mijn eerste reactie, maar mijn vrouw blijft tot op de dag van vandaag beweren dat ze niet vals gespeeld heeft. Na 35 jaar huwelijk heb ik geleerd haar te geloven als ze iets met stellige zekerheid volhoudt.

Dus vraag ik u : what are the odds? Het is al een serieus toeval dat de vier hoogste kaarten van een kleur gedekt liggen bij dezelfde speler. Het is een bijkomend toeval dat bij diezelfde hand de speler verder geen kleur heeft waarin hij sterk staat. Maar vooral: die ene keer dat die speler besluit om dwaasweg troef te bepalen als zijnde die ene kleur waar ze geen enkele kaart van heeft, blijken net de vier hoogste kaarten van die kleur gedekt te liggen aan haar zijde van de tafel! Het moet niet nog gekker worden – correctie: het kàn niet nog gekker worden.

O ja: u raadt nooit om welke kleur kaarten het ging… Jawel, harten!


* alhoewel je bij het kaarten enkel rode of zwarte kaarten hebt, zijn er toch vier kleuren : harten, ruiten, schoppen en klaveren.