vrijdag 21 augustus 2020

Over alken, woudapen en roodborstjes

 


Binnenkort zal het programma 'Blokken' op Een 26 jaar oud zijn. Een van de ‘gimmicks’ die af en toe terugkeren in het programma, is hoe Ben Crabbé zich kan verwonderen over de eigenaardige namen die we in het Nederlands soms geven aan dieren, insecten en planten. Ik deel zijn verwondering.

Als voorbeeld neem ik graag de namen van vogels die in onze contreien voorkomen. Grosso modo heb je vier soorten namen: er zijn de namen die duidelijk verwijzen naar een fysiek kenmerk, genre roodborstje, blauwborst, draaihals, haakbek, kruisbek, lepelaar, snor, witgat... Wat mij hierbij verbaast, is dat andere talen lang niet altijd kiezen voor een naam die ook steunt op datzelfde opvallende fysieke kenmerk. Wat verderop geef ik hier een voorbeeldje van.

Tjiftjaf en woudaap

Dan heb je de namen die duidelijk een weergave zijn van de kenmerkende roep van een vogel (koekoek, tjiftjaf, kauw). Eigenaardig dat een vink dan geen ‘suskewiet’ geworden is, maar gewoon een vink, en dat er niet meer soorten zijn met zo’n ‘onomatopeïsche’ naam.

Er is ook een categorie vogelnamen die als eerste of tweede betekenis verwijzen naar personen of andere dieren: het nonnetje, de kleine en grote burgemeester, de baardman, de woudaap, het bokje. Bij het nonnetje kun je nog enigszins begrijpen waar de naam vandaan komt: het is een eend met zwart-wit verenkleed – het mannetje althans – dat je met (heel) veel fantasie kunt associëren met het habijt van een non. Waar de twee burgemeestersoorten hun naam vandaan halen, is me echter een raadsel. Het gaat hier namelijk om twee meeuwensoorten met grijswit verenkleed, en zonder sjerp of enig ander kenmerk dat een mens pleegt te associëren met een burgervader.

De woudaap is hier echt wel een buitenbeentje in: het gaat hier namelijk om een reigersoort, zonder enige gelijkenis met een aap (zie de foto bovenaan dit artikel), die niet leeft in het woud, maar in rietlanden. De wetenschappelijke benaming ixobrychus minutus betekent zoveel als ‘kleine bruller’, wat me overigens ook niet zo accuraat lijkt: mijn ‘Veldgids voor vogels van Europa’* vertelt me dat hij “meestal zwijgzaam (is), maar kikkerachtige roepen in de broedtijd; vluchtroep ‘kurk’”. Brullen doet hij dus blijkbaar ook al niet, maar klein is ie wel, althans voor een reiger, met een spanwijdte van amper 56cm, tegen 195cm voor een blauwe reiger.

De vierde soort namen zijn op het eerste zich ook echte eigennamen, zonder bijkomende betekenis. Daar heb je de gekende namen bij, zoals merel, specht, lijster, vink, mus, enz… Maar er zitten ook een aantal echt raar klinkende namen in, waar een mens zich bij afvraagt hoe men er in godsnaam is op gekomen. Denk maar aan de smient, de tapuit, de eider, de dodaars.

Vertaling niet altijd logisch

Wat mij als vertaler vooral ook interesseert is, hoe al die heel specifieke namen dan wel luiden in het Engels, Frans of Duits. Ik heb dan ook onlangs een overzichtstabel samengesteld met een kleine vijhonderd namen van in Europa voorkomende vogels, in het Nederlands, Engels, Frans en Duits, en met de wetenschappelijke benaming. Wie geïnteresseerd is kan ze op eenvoudige vraag via mail bekomen. Pas op, mijn lijstje is nu ook weer niet zo uitzonderlijk: je kunt deze informatie vrij vinden op www.avibase.bsc-eoc.org. Op deze site krijg je de namen niet enkel in de vijf hierboven vernoemde talen, maar verder ook nog in vijftien andere talen, waaronder zelfs het Russisch, Japans en Chinees!

Bij het naspeuren van al die vogelnamen kwam ik vaak voor verrassingen te staan, niet enkel wat betreft de Nederlandse benaming, maar ook hoe de naam soms in het Engels, Frans of Duits totaal geen raakpunten heeft met de Nederlandse naam. Allicht geen zaak van wereldbelang, maar gewoon een van die eigenaardigheden die je in taal en vertalingen af en toe meemaakt. Ik geef graag enkele voorbeeldjes.

Een ganzensoort die we in het Nederlands de kleine rietgans noemen (anser brachyrhynchus) is in het Engels een ‘pink-footed goose’, maar in het Frans dan weer een ‘oie à bec court’. Eigenaardig, hoe in het Nederlands de belangrijkste eigenschap van het diertje is dat het in het riet leeft, terwijl de Engelsen dan weer vallen voor zijn roze pootjes en de Fransen van hun kant vooral letten op de korte bek, daarbij overigens bijgestaan door de Duitsers (Kurzschnabelgans). Overigens leunen Fransen en Duitsers met hun naam het dichtst bij de betekenis van de wetenschappelijke benaming, aangezien ‘anser brachyrhynchus’ letterlijk betekent ‘kortbekgans’.

De kolgans (anser albifrons) is in het Engels de ‘white-fronted goose’, waarbij het dit keer dus de Engelsen zijn die kiezen voor een letterlijke vertaling van de wetenschappelijke benaming ('albifrons' betekent letterlijk 'wit voorhoofd'). Voor de Duitsers is het dan weer een bleke gans (Blässgans). Niet echt een letterlijke vertaling van ‘albifrons’, maar close enough. De Fransen noemen dit dier de ‘oie rieuse’, ofwel de lachgans. Nu vraag je je waarschijnlijk af, waar de Nederlandse benaming zit in dit verhaal. Wat nazoekwerk leert ons dat het Nederlands eigenlijk ook voor een vertaling van de wetenschappelijke benaming gaat: Van Dale vertelt namelijk dat de eerste betekenis van het woord ‘kol’ is "witte plek op het voorhoofd van een donkerharig paard of een koe, even boven de ogen, kleiner dan een bles (ook wel bij vogels)". Zo leer je nog wat over je eigen taal, dankzij de naam van een gans…

Pinguïns en armlozen

Nog eentje om het af te leren: wat ze in het Nederlands een pinguïn noemen, in het Duits een 'Pinguin', en in het Engels een 'penguin', heet in het Frans 'un manchot'. Dat Franse woord is ook een wat oneerbiedige term om iemand aan te duiden die een of beide armen verloren heeft, een duidelijke verwijzing naar het uiterlijk van dit diertje. Ja maar, hoor ik je al zeggen, het Frans kent toch ook het woord 'pengouin', en daar heb je gelijk in, maar de vogel die ze er in het Frans mee aanduiden, is een totaal ander beestje. Het gaat dan namelijk over wat wij de alk noemen (in het Engels: 'auk', Duits: 'Alk'), dat is de familie vogels waartoe onder andere ook de papagaaiduiker en de zeekoet horen. Hoe dat zo gekomen is? Wie het weet, mag het me gerust komen vertellen, maar ik heb er niet meteen een verklaring voor gevonden.

  een familie keizerspinguïns, in het Frans dus de 'manchot empereur'

een alk, ofwel 'petit pengouin' in het Frans.

* 'Veldgids voor vogels van Europa', Veltman Uitgevers, Utrecht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten