woensdag 14 oktober 2020

Is kleinkunst wel zo klein?

 





Is kleinkunst wel zo klein?


Een paar blogs geleden had ik het over het Franse chanson, en mijn jarenlange liefde daarvoor. Ik vroeg toen aan mijn collega’s BNI-leden ook om mij hun top drie van het Franse chanson eens op te geven. Iedereen bleek hier heel enthousiast over, en het resultaat was een lijstje met 35 nummers, waar ik me voor het grootste deel ook in kon vinden. Gilbert Bécaud haalde de meeste stemmen met ‘Et Maintenant’. 

Belangrijke vaststelling was, dat er duidelijk geen discussie was over wat nu precies tot het Franse chanson gerekend moet worden. Ik stel me de vraag of het met het Nederlandstalige lied hetzelfde zou zijn, en dan vooral met wat we ‘kleinkunst’ zijn gaan noemen. Ik ben er nog niet toe overgegaan om een top drie van de kleinkunst te vragen aan mijn vrienden, maar ik vrees dat de meningen over wat in zo’n lijstje thuishoort niet eenduidig zullen zijn.



Definities

Wat is kleinkunst dan? Van Dale hanteert een redelijk beperkte – en beperkende – definitie: 

“theaterkunst die gericht is op het maken en presenteren van een gevarieerd amusementsprogramma (bv. cabaret, mime) ≈ variété 

a niet algemeen theaterkunst van geringe kwaliteit” 

Op Spotify ben ik, terwijl ik dit schrijf, de “Komplete Kleinkunstkollektie” (sic) aan het beluisteren, en het grootste deel van de hierin opgenomen nummers en artiesten voldoen niet aan de definitie van Van Dale. Bij mijn weten hebben Kris De Bruyne, Zjef Vanuytsel, Boudewijn de Groot, Conny Vandenbos, Wim De Craene, Rob De Nijs, Louis Neefs, enz. nooit aan cabaret, mime of gevarieerd amusement gedaan. De enigen in het lijstje die echt aan die definitie voldoen zijn Wim Sonneveld, Paul van Vliet, Frans Halsema, Kommil Foo, Urbanus, De Nieuwe Snaar, Herman Van Veen, Jasperina De Jong en Toon Hermans. Misschien vergeet ik er hier en daar een, maar het grootste deel van de artiesten op de lijst zijn geen cabaretiers en u zult het dus met me eens zijn dat de definitie van Van Dale de lading niet dekt. 

Goed, misschien is Van Dale hierin niet helemaal accuraat. Dan maar een iets meer gezaghebbende bron gezocht, althans meer gezaghebbend als we het over muziek en theater willen hebben. Ik ga dus te rade bij het “Lexicon voor de kunstvakken”: 

“Kleinkunst is een verzamelbegrip voor theaterkunst die gericht is op het maken en het presenteren (zie presentatie (1)) van amusementsprogramma's met gevarieerde inhoud, zoals cabaret, mime en variété; meestal in kleine theateraccommodaties.” 

Ook hier dus het amusementsprogramma met gevarieerde inhoud, met dan nog erbij de bepaling dat het “meestal in kleine theateraccommodaties” dient te geschieden. Ik begin me stilaan af te vragen of ik ergens een bocht heb gemist… 



Wikipedia voor een keer de beste? 

Nu hoor je over Wikipedia altijd zeggen dat je er heel erg mee moet oppassen, want dat de informatie niet altijd geverifieerd is, dat je niet alles zonder meer als waar kunt aannemen wat je hier leest. Voordeel van Wikipedia is wel dat er meestal wat dieper ingegaan wordt op het besproken onderwerp, en dat is niet anders voor het lemma ‘kleinkunst’. Ik lees hier onder meer het volgende: 

“Het begrip komt in Nederland grofweg overeen met cabaret maar wordt ook wel gebruikt voor verwante vormen van theater zoals het luisterlied en musical.” 

Eindelijk valt de beperkte visie weg, en nemen we ook het luisterlied en zelfs de musical mee in bad. 

We lezen verder ook : 

“In Vlaanderen wordt de term kleinkunst vooral gebruikt voor zangers en muziekgroepen die zingen in het Nederlands, met een eenvoudig, meestal akoestisch instrumentarium.” 

Kijk, hier kan ik me welhaast volledig in vinden, ook al is dat van dat ‘akoestisch instrumentarium’ lang niet altijd het geval, maar nu ben ik waarschijnlijk aan het vitten (er staat ook 'meestal'). Hier vallen een Jan De Wilde, Raymond Van Het Groenewoud, Willem Vermandere, Wannes Van De Velde, Spinvis, Johan Verminnen, Ramses Shaffy, Liesbeth List cum suis helemaal binnen de uitgetekende krijtlijnen. 



Betty Owczarek 

Maar ik zou mezelf niet zijn, als ik nu helemaal tevreden was. In de “Komplete Kleinkunstkollektie” staan ook nummers van Frank Boeijen, Flip Kowlier, Noordkaap en Meuris, Clouseau, Doe Maar, Het Goede Doel … “Wacht eens,” denk ik dan, “vallen die ook onder kleinkunst?” Is dit niet eerder Nederlandstalige – nou ja, of West-Vlaamse - pop? En waarom staat in de lijst wel het nummer “Vreemde Vogels” van Claire, en niets, maar dan ook helemaal niets van Will Tura (“Linda”! “Eenzaam zonder jou”! “Heimwee naar huis”!). What’s next, hoor ik u haast denken. Straks wil ik er ook nog Eddy Wally, Willy Sommers, Dana Winner, Luc Steeno, Laura Lynn en, godbetert, Betty Owczarek bijsleuren! 

Begrijp me alstublieft niet verkeerd: ik heb respect voor… nou ja, haast alle artiesten uit de vorige alinea. Maar wat we tot nu toe hebben aan definities voor kleinkunst laat niet toe om de zaak netjes af te bakenen. Niemand kan me met die definities in de hand uitleggen waarom Louis Neefs wel in de kleinkunstcanon is opgenomen en Will Tura niet. Eigenlijk zijn de beperkingen van de definitie van Van Dale en het “Lexicon voor de kunstvakken” dan tenminste duidelijk, maar dan moet je drie kwart van de opgenomen nummers uit de “Keinkunstkollektie” schrappen. 



Eclectisch 

Als het voorgaande een zaak aantoont, dan is het wel dat labels kleven altijd een gevaarlijke evenwichtsoefening is, of het nu over muziek gaat of over filmgenres, kunststromingen, of zelfs psychische aandoeningen. Wat voor mij wel vaststaat, is dat voor iemand als ik, met een heel eclectische muzieksmaak, er heel weinig nummers in de “Kleinkunstkollektie” staan die ik liefst meteen maar doorspoel. En als je mijn top drie wil kennen van de ‘kleinkunst’, dan geef ik die hierbij graag: 

1. Mia – Gorki (kleinkunst of Vlaamse pop?); 

2. Pastorale - Liesbeth List & Ramses Shaffy (kleinkunst, zeker wel, en toch een heel barok, haast symfonisch nummer); 

3. Linda – Will Tura (kleinkunst of Vlaamse schlager? Die had ik echt wel in de ‘kollektie’ willen zien); 



Het is dus een kwestie van gevoel, van aanvoelen, en ik kan alleen maar akkoord gaan met wat Johan Anthierens erover wist te vertellen: “Er is geen afdoende antwoord op die vraag (wat nu precies een chanson is, Johan Feys), er zijn geen afgebakende grenzen. Een chanson moet je niet proberen catalogeren, maar wel willen aanvoelen.” (Zie voor de volledige quote onderaan deze blog)… 



Zie ook : 



Citaat Johan Anthierens: 

"Er is geen afdoende antwoord op die vraag (wat nu precies een chanson is, Johan Feys), er zijn geen afgebakende grenzen. Een chanson moet je niet proberen catalogeren, maar wel willen aanvoelen... In een chanson ontdekt de luisteraar, naargelang zijn aanleg, splinters spleen, peukjes poëzie, flarden frisse flauwekul en korreltjes liefdes- en levensfilosofie. Al deze kneepjes kunst moeten zuiver gefilterd zijn, mogen nergens naar commerciële bijkomstigheden smaken. "(Johan ANTHIERENS, Een keurkorf luisterliedjes, Heideland, Hasselt, 1964, p. 8-9)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten