zondag 16 juli 2023

Wielrennen: over 'meelopers' en exhibitionisten




Ik ben nogal een wielerliefhebber, alhoewel ik nooit echt fanatiek ben geweest. In de periode van epo en Festina was ik een tijdlang zelfs zo gedegouteerd dat ik niet meer keek. De laatste jaren volg ik het wel weer meer, met een absolute voorliefde voor de kasseienklassiekers in Vlaanderen en Noord-Frankrijk, en de grote rondes. Maar daar wil ik het eigenlijk niet zozeer over hebben. Waar ik het wel over wil hebben is over de gekte die we dag na dag weer zien rond de bergritten in de Tour de France, en ik wil me heel specifiek richten tot een bepaald soort ‘wielerfan’, namelijk de meeloper in al zijn vormen.

En ik wil me graag rechtstreeks richten tot een paar van die types. Je hebt ze in verschillende vormen, en ik heb voor ieder van hen wel een gedachte of twee:

De ordinaire meeloper, is iemand die je, als hij niet zou meelopen, zou kunnen verwarren met een doorsnee wielerfan. Hij is normaal gekleed, heeft hooguit een petje op met de naam van zijn favoriete renner, en kan na zijn exploot zo weer opgaan in de massa langs de weg. Deze ordinaire meeloper wil ik graag het voordeel van de twijfel gunnen: waarschijnlijk heeft zijn enthousiasme het op een bepaald moment overgenomen van de rede, en is hij zonder nadenken gaan meelopen met de renners, dolenthousiast dat hij heel even in het bijzijn kan vertoeven van de man of mannen die hij zo bewondert. Deze meeloper zal vaak ook allerhande aanmoedigingen toeschreeuwen aan zijn idool, en je merkt dat hij helemaal opgaat in het moment. Kan ik inkomen, zij het met enige moeite. Aan dit type meeloper zou ik zeggen: temper je enthousiasme een beetje. Je brengt de renner – je idool! - in gevaar (wat als je struikelt en tegen hem aan valt?), je werkt op zijn zenuwen (nee, echt, vraag het maar eens na), en je belemmert de belevenis van de andere toeschouwers (maar wat kunnen zij je nou schelen?).

De carnavaleske meeloper heeft zich uitgedost om zo veel mogelijk op te vallen, en voert duidelijk een vooraf bedacht plan uit. Hier geen sprake van enthousiasme dat het overnam van de rede. Dit type meeloper wil gewoon in beeld komen – en heeft hierover nagedacht! -, met de vlag van zijn land, soms met een boodschap. ‘Bevrijd Oekraïne!’ – het verwondert me dat we die nog niet gezien hebben, maar nu breng ik misschien iemand op gedachten. Mocht dat zo zijn, dan zou ik zeggen: denk er nog eens over na. Er zijn vast betere plaatsen om deze boodschap naar voren te brengen. Het wielerpubliek staat er namelijk niet om gekend dat het zich veel aantrekt van de wereldpolitiek. Maar vaak draagt dit type meeloper gewoon iets wat als lollig beschouwd moet worden, ik zeg maar wat: een duivelspak, vrouwenkleren, een gek hoedje.

De carnavaleske meeloper heeft al heel wat minder aandacht voor de renners, en wil gewoon zo lang mogelijk meelopen en in beeld blijven. Dat maakt hem een stuk gevaarlijker dan de ordinaire meeloper, omdat hij meestal maar een half oog heeft voor de renners. Anderzijds zal hij niet zo snel over zijn eigen voeten struikelen, omdat hij meestal gewoon recht vooruit rent, zonder veel opzij te kijken, zonder aanmoedigende gebaren naar de renner te willen maken. Kortom, zijn ren is een stuk stabieler, al kun je je afvragen of dat wel echt klopt, omdat hier vaker dan bij het vorige type ook alcohol mee gemoeid is. Aan dit type meeloper wil ik in eerste instantie zo’n beetje dezelfde opmerking geven als aan het eerste type: je brengt de renners en het eerlijke koersverloop in gevaar, je werkt hen op de zenuwen, en je belemmert de belevenis van de andere toeschouwers. Maar er is nog iets wat ik je zou willen zeggen. Daar kom ik nog op terug; ik wil het namelijk eerst hebben over een derde type meeloper.

De exhibitionistische meeloper vindt het een goed idee om bepaalde lichaamsdelen te ontbloten die een fatsoenlijk mens in normale omstandigheden bedekt laat, of zich zodanig uit te dossen dat het effect vergelijkbaar is. Ik denk daarbij aan de Borat-uitrustingen, maar vooral aan het blijkbaar nieuwe fenomeen van de ‘blotekontloper’. Ik kan me vergissen, maar in voorgaande jaren had ik dit nog niet opgemerkt, terwijl het dit jaar al minstens twee keer is voorgevallen, namelijk in de rit naar Le Grand Colombier en op de flanken van de Joux Plane. Voor dit type meeloper geldt evenzeer dat er weinig tot geen aandacht is voor de renners zelf, maar dat het enige doel is om zo lang mogelijk - en zo bloot mogelijk - in beeld te komen, exhibitionisme dus. Dezelfde bezwaren gelden als voor de carnavaleske meeloper, met als verzwarende omstandigheid de factor bloot. Maar voor beide types wil ik nog graag het volgende opwerpen: denken jullie nou echt dat jullie actie gesmaakt wordt door ook maar iemand? Jullie weten gewoon dat de renners zelf hier geen boodschap aan hebben, noch de organisatie van de wedstrijd. Het publiek in de huiskamer vindt het alleen maar zielig – en vervelend als er kinderen meekijken. Misschien denken jullie dat je hiermee in jullie kennissenkring een zekere mate van prestige bekomen. Het kan zijn dat sommigen van jullie vrienden en kennissen jullie hierom een toffe peer vinden, maar ik denk dat dit dik kan tegenvallen.

Daarom wil ik voorstellen dat de heren – het zijn nooit dames, is u dat al opgevallen? Onder geen van de drie types vind je vrouwen terug. Dat de heren dus, na uitvoering van hun ‘stunt’ een kleine poll organiseren onder hun vriendenkring op Facebook, Whatsapp, of Weet-ik-veel-gram. Stel de volgende vraag: “XXX (vul je naam in) was gisteren te zien terwijl hij in z’n blote kont meeliep met de renners tijdens de beklimming van de Joux Plane. Ik vond dit A: tof en gedurfd B: Stom – kon hij echt niets beters bedenken? C: Een zielige uiting van een haast ziekelijke nood aan aandacht D: Crimineel gedrag; een boete is hier op zijn plaats.”

Mijn voorbeeld heeft het over de blotekontloper, maar ik zou voorstellen dat iedereen die onder type twee en drie valt een gelijkaardige poll organiseert, aangezien het jullie toch echt maar om de aandacht te doen is. Met deze poll kunnen jullie nagaan of het doel bereikt is. Ik zou zeggen: doen! Het is nu te laat voor verlegenheid. Je kunt er enkel maar een beter inzicht in krijgen over hoe je vrienden en kennissen tegen jou en je actie aankijken.

 

zondag 4 juni 2023

Een niet zo boeiend boek – over de waarde van recensies en andere bedenkingen.

 


Een niet zo boeiend boek – over de waarde van recensies en andere bedenkingen.

Ik heb geen al te beste ervaring met het lezen van boeken op basis van een goede recensie. Vaak lossen ze de verwachting niet in en blijken ze me verre na niet zo erg aan te spreken als ik had gehoopt na het lezen van die recensie. Het overkomt me ook niet vaak dat ik een boek niet uitlees. Meestal zal ik, zelfs als het boek me niet het verhoopte leesplezier of de verwachte informatie bezorgt, toch doorbijten tot de laatste bladzijde. Gisteren heb ik, na een worsteling die 350 pagina’s geduurd heeft, de 764 pagina’s tellende turf van Peter Frankopan, De Transformatie van de Aarde,  gefrustreerd dichtgeslagen. Ik probeer voor mezelf uit te maken wat er misgelopen is.

De Transformatie van de Aarde belooft ons een reis door de menselijke geschiedenis, ‘een verhaal dat eeuwen en continenten overspant, van vulkaanuitbarstingen in IJsland die het Ottomaanse Rijk op de knieën kregen tot de val van de Moche-beschaving door de opwarming van het zeewater. (…) Op basis van de meest recente wetenschappelijke ontdekkingen schetst Frankopan een intrigerend beeld van de wereldgeschiedenis waarin het klimaat niet langer in de schaduw staat’ (flaptekst). Dat is nogal een ambitie, om in een enkel boek even de hele wereldgeschiedenis te behandelen in het licht van de klimatologische invloeden op die geschiedenis.

En daar wringt volgens mij om te beginnen al het schoentje. Frankopan heeft inderdaad de hele wereldgeschiedenis willen bespreken, periode per periode, telkens weer de invloed van klimaatpatronen op alle delen van de wereld. U leest het goed: op alle delen van de wereld. Daardoor is ieder hoofdstuk weer een van de hak op de tak springen van de ene uithoek van de wereld naar de andere. Het ene moment zit je in het Midden-Oosten bij het opkomende Arabische rijk en het volgende moment zit je in Indonesië, of in het Romeinse rijk (dat, tussen haakjes in die tijd al niet meer bestond, maar overgegaan was in het Byzantijnse of Oost-Romeinse rijk). Heel vaak is de overgang van het ene werelddeel naar het andere niet duidelijk aangegeven en raak ik als lezer helemaal gedesoriënteerd. Ik denk dat Frankopan hier de kans gemist heeft om selectief te werk te gaan, en zich per periode te concentreren op een of twee belangrijke voorbeelden.

Ik begrijp het wel, klimatologische patronen zijn vaak wereldomvattend, hun invloed beperkt zich zelden tot een enkel deel van de wereld, en het is dus allicht moeilijk om het te hebben over de invloed van de Middeleeuwse Warme Periode op het Midden-Oosten, zonder het ook te hebben over Europa, of Centraal Azië. Maar toch, dit verzandt algauw in een verhaal waar je door de bomen het bos niet meer ziet. Als lezer liep ik gewoon verloren in dit boek.

Een ander aspect, waar ik het met de grootste schroom toch wil over hebben, is het feit dat de Nederlandstalige uitgave van dit boek een slordig zootje is. Mijn eerste reflex was om het te hebben over een slechte vertaling, maar ik denk niet dat het aan de vertaling op zich ligt. Het lijkt me meer een kwestie van een gebrekkige afwerking. Toen ik op de zoveelste ‘fout’ gebotst was, ben ik even gaan kijken naar het colofon. Daar zie ik dat het copyright voor zowel de Engelse als de Nederlandse versie in 2023 is vastgelegd. Ik leid daaruit af dat de Nederlandse uitgave een haastklus is geweest, en het spijt me, maar dat zie je op bijna iedere bladzijde. Hebben de vertalers wel voldoende tijd gekregen om hun opdracht af te ronden, en was er daarna wel nog voldoende tijd om een degelijke editing te laten uitvoeren? Ik heb geen idee, maar feit is dat het boek wemelt van de zinnen die niet op hun poten staan, en dat ik het over het algemeen heel stroeve lectuur vond.

Dan denk je ook: heeft de recensent op wiens stukje ik me baseerde om dit boek te kopen, het boek ook wel daadwerkelijk gelezen, of heeft hij gewoon de perstekst van de uitgever gebruikt als basis voor zijn recensie? Ik ben geen liefhebber van vernietigende recensies. Als je als recensent een boek goed vindt, moet je dat vooral aan de wereld meedelen. Indien niet, kun je er misschien beter het zwijgen toe doen. Maar ik ben geen recensent, wel een ervaren lezer en als een recensent een boek de hemel in prijst, zoals met De Transformatie van de Aarde is gebeurd, dan vind ik dat ik als ervaren lezer van historische non-fictie toch wat meer mag verwachten dan hier het geval is. Ik zei het in de inleiding al: de lectuur van dit boek was een worsteling, en ik ben gestopt nog voor ik halverwege was, iets wat ik zelden doe. Mag ik m’n geld terug?

donderdag 21 juli 2022

Johan zegt vaarwel

 



De plechtigheid was voorbij, en alles was op rolletjes gelopen. Terwijl een gestage stroom aan gasten het jonge paar gingen feliciteren vooraleer ze de feestzaal opzochten, installeerde de familie zich al aan de hun toegewezen tafels. De bruid zag er nog altijd even fris uit als bij aanvang van de dag, en de moeder van de bruid slaakte een zucht van verlichting, waarna ze een flinke slok nam van haar champagne.

“Kind toch”, zei de vrouw naast haar – uit de gelijkenis tussen beide kon de neutrale toeschouwer afleiden dat beide dames zusters waren, “je loopt de hele dag al zo zenuwachtig. Ik had niet verwacht dat je hier zo zou in opgaan. Blij dat het voorbij is?”

“Meid, je hebt geen idee. Moet je horen, herinner je je nog Johan Deblauwe? Je weet wel, hij ging een tijdje met Caroline, maar maakte het uit, omdat hij zich nog niet wilde binden.” Bij dat laatste maakte de vrouw haakjes met de vingers van beide handen. “Caroline is er een tijdlang het hart van in geweest, want ze had het echt zwaar te pakken voor die kerel. Maar toen leerde ze Peter kennen, en nou, hier zitten we dan. Ongelooflijk hoe snel de zaken kunnen veranderen. Een jaar geleden zat ze nog helemaal in de put, en moet je nu zien hoe ze straalt.”

Hierop wierpen de beide zussen vertederde blikken naar het gelukkige paar. Het was duidelijk dat bruid en bruidegom de hele dag al de grootste pret beleefden, en mevrouw Janssen moest even een traantje van ontroering wegpinken.

“In ieder geval”, ging ze verder” vanmorgen, om halfelf, toen ik net bijna klaar was om naar de kerk te vertrekken, belt die Johan Deblauwe ons nog op, op de vaste lijn. Ik was de laatste in huis, iedereen was al vertrokken naar de kerk en die telefoon gaat. Ik heb echt getwijfeld of ik nog zou oppakken. Maar misschien was er wel een probleem met de organisatie van het feest, dus ik neem op, en ik schrik me toch wel een hoedje, want ik had aan hem helemaal niet meer gedacht. ‘Hallo, mevrouw Janssen’, zegt-ie ‘dit is Johan Deblauwe. Ik kon het niet laten; ik moest opbellen. Is het waar? Trouwt Caroline vandaag? Nee, ik wil niet met haar praten, hoor. Ik zou alleen maar beginnen te  wenen.’ Kun je je voorstellen? Alsof ik Caroline nu zou storen om met hem te praten.”

“Meen je dat nou?” zei haar zus. Intussen waren ook een paar gasten aan de overkant van de tafel gaan meeluisteren, en ook zij lieten duidelijk hun ongeloof blijken.

“Echt, ik zweer het je! Vervolgens vraagt hij of ik enkel nog wil zeggen aan Caroline dat hij van haar houdt, en dat hij vaarwel zegt. Nou vraag ik je toch! Wat had hij verwacht, dat ik Caroline daarmee zou gaan lastigvallen op de mooiste dag van haar leven, na alle leed dat hij haar had aangedaan? Dagen aan een stuk heeft die meid op haar kamer liggen wenen toen hij het uitgemaakt had. Jamaar, wacht, dat is nog niet alles. Daarna vraagt hij wanneer en waar de mis doorgaat. Zegt-ie: ‘Die kerel waar ze mee trouwt, dat had ik kunnen zijn, maar als een idioot ben ik haar kwijtgespeeld’ – nou, met dat laatste sloeg hij natuurlijk wel de nagel op de kop. Maar dan zegt hij dat hij haar nog altijd zo hard mist. Kun je je voorstellen? Hij had het nota bene zelf uitgemaakt!”

Intussen was de hele familietafel aan het meeluisteren. Mevrouw Janssen had het verhaal de hele dag voor zich gehouden, want uiteraard wou ze de pret niet vergallen op deze feestelijke dag, toch niet op voorhand. Maar nu alles goed verlopen was, vond ze wel dat ze het verhaal kwijt kon. Al was ze niet zeker of ze het ooit zou vertellen aan haar dochter. Ze nam nog een flinke teug van haar champagne en ging verder:

“Hij bleef verdomme aandringen, want hij wou ze nog een keer zien, zei hij. Hij zou zich stilletjes houden ergens achterin de kerk, maar hij moest ze echt nog een keertje zien, want hij dacht dat ze er wel zou uitzien als een engel. Ik was eigenlijk met verstomming geslagen, ik wist niet wat ik moest zeggen. Maar het leek me niet verstandig om het hem te vertellen. Stel je voor dat hij een scene maakt in de kerk? Hij heeft zeker vijf keer gezegd dat hij haar niet hoefde te spreken, want dat hij toch maar zou beginnen wenen. Nu had ik al geen hoge dunk van hem, na alles wat er gebeurd was, maar dat deed het hem toch. Echt! Het is intussen meer dan een jaar geleden sinds hij de relatie verbrak, en nu komt hij af dat hij er zo’n verdriet over heeft? Kun je die eikel geloven?”

De champagne werd bijgevuld, en mevrouw Janssen nam vlug een volgende slok, voor ze verder ging.

“De hele tijd in de kerk heb ik rond me zitten kijken, of hij toch op een of andere manier niet was te weten gekomen waar het huwelijk doorging. Uiteindelijk was dat nu ook niet zo moeilijk – iedereen weet dat het normaal doorgaat in de parochiekerk van de bruid, maar ja, hij was toch al niet van de snuggersten. Weet je wat hij ook nog zei? Hij zei: ‘Ik weet dat u het druk hebt, en dat er op zo’n dag veel moet geregeld worden’ – Ja, nou, Einstein, waarom val je me dan uitgerekend vandaag lastig? En toen kwam de klap op de vuurpijl. Hij zei ‘Ik weet wel dat u vandaag uw schat verliest, maar, mevrouw Jansen, ik verlies haar ook.’ En ik zweer jullie, toen brak zijn stem echt. Ik had nog altijd nauwelijks een woord gezegd, maar toen zei hij weer dat hij niet hoefde te praten met Caroline, want dat hij alleen maar zou beginnen te wenen. Ik moest haar enkel zeggen dat hij haar zou missen, dat hij van haar hield en dat hij vaarwel zei… O mijn God, jullie denken toch niet dat hij zelfmoord zal plegen?”

 

Vrij naar “Tell Her Johnny Said Goodbye” – door Jerry Jackson (Muziek en tekst van B. Bryant)

zondag 15 augustus 2021

Vraagtekens bij leestekens

 


Kommaneuker: een iets minder respectabele manier om te zeggen dat iemand een vitter, een muggenzifter is. Als vertaler met de werktalen Nederlands, Frans en Engels is dat soms nochtans precies wat van mij verwacht wordt: kommaneuken. Maar dan haast letterlijk, want de regels voor het gebruik en de plaatsing van leestekens verschillen nogal tussen die drie talen onderling, terwijl ze bovendien niet altijd even logisch in elkaar zitten.

Nederlands: de eenvoud zelve (?)

Neem nu het Nederlands. Een vrij eenvoudige algemene regel is: je plaatst een leesteken meteen na het woord, zonder spatie, en laat dat dan volgen door een spatie. Eenvoudig, niet? Wel, er is toch alleszins een uitzondering, namelijk die van het beletselteken … Volgens  “onzetaal.nl” plaats je daar “bij voorkeur” wel eerst een spatie, tenzij de drie puntjes dienen om een woord af te breken, dan plaats je geen spatie. Ze voegen er wel nog aan toe: “Veel uitgeverijen hanteren echter de regel dat er nooit een spatie voor een beletselteken komt”. Dus, eigenlijk mag je zo’n beetje doen wat je wil, maar de regel is nog altijd dat je wel een spatie moet plaatsen - bij voorkeur dan, wat ik toch een beetje een zwaktebod vind bij taalregels. Wat is het nu? Moet je er nu wel een plaatsen of niet?

Voor het Nederlands zijn de regels dus vrij eenvoudig, en die ene inconsistentie rond het beletselteken is gelukkig niet zo belangrijk, aangezien beide oplossingen als correct gelden.

Engels: de Oxford-komma

In het Engels kun je met dezelfde regels als het Nederlands aan de slag, dan maak je normaal geen fouten. Alleen hebben de Engelsen een eigenaardigheidje met de komma in een opsomming. We hebben het hier over de zogenaamde “Oxford comma” – in het Nederlands de Oxford- of Harvard-komma, of nog de seriële komma. In het Nederlands is de consensus als volgt: bij een opsomming plaats je een komma tussen ieder element van de opsomming, behalve wanneer je een voegwoord gebruikt:

Iedereen was er: Jan, Piet, Irene en Marie.

In het Engels wordt dat dan : They were all there: Jan, Piet, Irene, and Marie.

De komma na "Irene" is de Oxford-komma waar ik het over heb. Bij Engelstaligen is het echter al even erg als in het Nederlands en Frans, want de ene stijlgids zweert bij de Oxford-komma, terwijl de andere hem niet nodig vindt. Ik vond op www.grammarly.com volgend voorbeeldje waar de plaatsing van die komma wel degelijk een andere betekenis kan geven aan de zin:

- I called two plumbers, Jack and Steve.
- I called two plumbers, Jack, and Steve.

In de eerste zin kun je je de vraag stellen hoeveel mensen nu opgeroepen werden, twee of vier (twee loodgieters, genaamd Jack en Steve, dan wel twee loodgieters EN Jack en Steve)? In de tweede zin is zonder meer duidelijk dat het om vier personen gaat. Als je die zinnen vertaalt naar het Nederlands, merk je dat daar precies hetzelfde probleem zich stelt:

- Ik belde twee loodgieters, Jack en Steve.
- Ik belde twee loodgieters, Jack, en Steve.

Dus, ook in het Nederlands kan de plaatsing van een simpele komma je “head count” een stuk vereenvoudigen. Het verschil tussen het Nederlands en het Engels, is dat de Engelse aanhangers van de Oxford-komma hem overal plaatsen, ook in opsommingen waar geen dubbelzinnigheid dreigt. Ga het maar eens na: uw Word-spellingcheck duidt het steevast aan als een interpunctiefout als je de Oxford-komma niet gebruikt. In het Nederlands doen we dat vooralsnog niet. Kommaneuken op zijn best!

Frans: Vous n’êtes pas sérieux !

De Franse regels zijn een stuk minder eenduidig en eenvoudig, en ze verschillen vrij grondig van de Nederlandse en Engelse. In het Frans zet je immers - net als bij het Nederlands en Engels - geen spatie tussen het woord en de punt of de komma; tot daar geen probleem. Voor de andere leestekens geldt dan weer dat er wél een spatie moet komen, dus voor de dubbele punt, de kommapunt, het vraagteken, het uitroepteken, het beletselteken, enz.

Ja maar, hoor ik u al denken, als je zin dan net eindigt aan het einde van een regel dan komt het leesteken toch op de volgende regel terecht, moederziel alleen? Om een dergelijk probleem te vermijden bestaat er zoiets als de vaste spatie. Die plaats je door tegelijk op de spatiebalk en ctrl-shift te duwen. Die vaste spatie – in het Frans noemen ze dat een “espace inseccable” - zorgt ervoor dat je tekstverwerker het laatste woord, samen met de spatie en het leesteken als één geheel beschouwt, en ze zo altijd samenhoudt. Als je leesteken dan net niet meer op de regel past, dan gaat het woord samen met de spatie en het leesteken naar de volgende regel.

Franse spellingchecks zoals die van Le Robert rekenen het echt als fout aan als je geen vaste spatie plaatst voor een van de vermelde leestekens. Als je geen spatie plaatst, of een gewone spatie, dan zal je spellingcheck je dus op de vingers tikken. Een tip trouwens: de spellingcheck van Le Robert Correcteur kun je eenvoudig integreren in je MS-Office programma’s, zodat je er altijd een beroep op kunt doen, zowel in Word, Outlook als Excel. Deze Franse tool geeft naar mijn mening een betere ondersteuning dan de standaard spellingcheck.

Dezelfde regel geldt voor de aanhalingstekens, die dan voor het Frans ook nog eens niet dezelfde zijn als in het Nederlands of Engels. Je begint een quote in een Franse tekst dus met een Frans aanhalingsteken («)*, gevolgd door een vaste spatie (shift-ctrl-spatiebalk) en dan pas het eerste woord van de tekst. Aan het einde van de quote wordt het ook weer ingewikkeld, want het hangt ervan af of je afsluit met een punt of komma, dan wel een van de andere leestekens. In het eerste geval plaats je uiteraard de punt of de komma meteen na het laatste woord, gevolgd door een vaste spatie en dan het Franse aanhalingsteken (»). Bij de leestekens die je laat voorafgaan door een vaste spatie eindig je dan met vaste spatie, leesteken, vaste spatie, aanhalingsteken: « Ceci n’est pas une blague ! »

Geen wonder dat al die Franse boeken zoveel dikker zijn dan Nederlandse!



*Tegenwoordig herkent Word het als je in het Frans bezig bent, en zal het programma automatisch de Franse aanhalingstekens gebruiken, en waar nodig de vaste spatie invoegen. Mijn vertaalsoftware (XTM) doet dit echter niet, al geeft hij wel (soms, niet altijd) aan waar er een spatie ontbreekt.

zaterdag 19 juni 2021

De outsider die er geen is

 


Als je nu een voorbeschouwing schrijft bij een wielerwedstrijd, laat ons zeggen de Tour de France, en je hebt het over de outsiders: zijn dat dan ernstige kandidaten op de overwinning, renners die toch ook wel een (kleine) kans maken, of renners die eigenlijk geen kans maken op de eindzege?

Laatst had ik een kleine discussie met de auteur van een tekst die ik moest vertalen, precies over het gebruik van het woord ‘outsider’. Vooral in de sportverslaggeving gebruiken ze dit woord van langsom vaker in de betekenis van ‘een ernstige kandidaat op de overwinning’. In zoverre dat je nu voor zo’n wedstrijd vaak één favoriet hebt, dan een stel ‘outsiders’, en voor de rest sporters die totaal geen kans maken op de overwinning. En dat is volgens mij gewoon fout. Volg even met me mee…

Eerst even een open deur intrappen: het is natuurlijk afkomstig uit het Engels, waar het woord twee mogelijk betekenissen heeft. Zowel ‘Cambridge Dictionary’, ‘Oxford Dictionary’ als ‘Longman’s’ geven een variatie van onderstaande verklaring:

1.       A person who is not involved with a particular group of people, organization or society and who feels different from those people who are accepted as members

2.       A person or animal with only a slight chance of winning

Van Dale kent drie betekenissen toe aan ‘outsider’:

1.       Mededinger in een wedstrijd, die je weinig kans geeft op de overwinning

een gevaarlijke outsider

a sport; bij wedrennen – paard dat, renner die (volgens de publieke opinie) weinig kans heeft om te winnen, maar met wie de favorieten wel rekening houden dark horse

2.       Iem. die buiten de kring van ingewijden of belanghebbenden staat

3.       Beursterm – speculant die buiten de beurskringen staat

Dat lijkt zo’n beetje gelijklopend met het Engels, zou je denken, behalve dan waar Van Dale aanvult met  het voorbeeld van ‘een gevaarlijke outsider’.

Het wordt helemaal interessant, als ik naar het Franse woordenboek grijp. In de ‘Petit Robert’ vind ik het volgende:

1.       TURF Cheval de course qui ne figure pas parmi les favoris mais qui a des chances de gagner. Le favori et l’outsider. PAR EXT. Concurrent(e) dont la victoire ou la performance est inattendue (dans un sport quelconque).

2.       FIG. Pour ce fauteuil à l’Académie, dans cette élection, X fait figure d’outsider. La candidature d’une outsider.

In het Frans wordt het verhaal van het paard dat bij de wedrennen niet meteen favoriet is, maar toch wel een ernstige kanshebber, dus zelfs de eerste betekenis voor dit woord, en zonder het adjectief ‘gevaarlijk’ ervoor. En dat vind ik toch wel verbazingwekkend.

Nu blijft de vraag: is een outsider iemand waar de concurrentie nu wel of niet ernstig rekening mee moet te houden? Als je in Frankrijk naar de paardenwedrennen gaat, blijkbaar wel. Maar bij andere sporten zou dat alweer minder het geval zijn, aangezien de Robert voor ‘un sport quelconque’ aangeeft dat de overwinning niet verwacht is.

In Van Dale lijkt het er toch meer op dat je met een outsider pas rekening moet houden, als ze er het adjectief ‘gevaarlijk’ voor gezet hebben. Maar in de sportverslaggeving zie ik het woord steevast gebruiken in de betekenis van ‘een kandidaat waar terdege mee moet rekening gehouden worden’.

Nu kun je natuurlijk wel beweren dat het nooit verstandig is om de tegenstand te onderschatten. Je wilt de sporters niet onderhouden die zich een titel door de neus geboord zagen door iemand die ze vooraf helemaal geen kans hadden toegedicht.

In 1956 hadden de favorieten het in de Tour de France aan hun zeemvelletje met ene Roger Walkowiak. Als je geen superfervente koersliefhebber bent, dan heb je waarschijnlijk nog nooit van de man gehoord, maar hij won dat jaar wel degelijk de Tour. Vooraf had niemand de man ook maar enige kans op de eindzege toegedicht, maar aan het eind van die Tour was hij het wel die de gele trui naar huis mocht meenemen. Nadien verdween de man zo’n beetje in de vergetelheid. Naast die Tour, waarin hij overigens niet één etappe won, behaalde hij in zijn hele carrière als prof nog twee overwinningen, namelijk twee etappes in de Ronde van Spanje, en dat was het dan. In de Tour zelf werd hij tussen 1951 en 1958 verder nog 57ste, 47ste, en 75ste, en hij gaf ook nog twee keer op. Kijk: zo ziet een outsider eruit.

Het blijft een contradictie als je in je beschouwing voor de wedstrijd iemand bestempelt als ‘outsider’ en vervolgens gaat stellen dat de favorieten maar beter heel goed op die outsider gaan letten. Zowel in de oorspronkelijke, Engelstalige betekenis, als in het Nederlands of het Frans: als je iemand vooraf als outsider bestempelt, dan dicht je die nauwelijks kansen op de overwinning toe. Wie je vooraf als gevaarlijke kanshebber aanduidt, dat is een favoriet, medefavoriet of schaduwfavoriet, maar geen outsider. De outsider, die zit buiten dat kransje aan favorieten. En je houdt er pas rekening mee, als hij tijdens de wedstrijd blijk geeft van een goede vorm. Je gaat hem niet vooraf al aanduiden als iemand waar je heel goed voor moet oppassen. Als je zo begint, dan moet je meteen het halve peloton aankruisen op je deelnemerslijst, en dan moet je als ploeg gaan reageren op iedere poging tot ontsnapping. Niet erg efficiënt…

 


maandag 26 april 2021

Groter als

 


Als u zich in het verkeer begeeft, valt het u dan ook wel eens op hoeveel chauffeurs er zijn die hun richtingsaanwijzers niet gebruiken? Hoe vaak bent u er getuige van dat een weggebruiker de voorrang van rechts negeert,  door het rood rijdt, (veel) te snel rijdt? Als er toch zoveel mensen zijn die die regels negeren, waarom schaffen we ze niet gewoon af?

De analogie loopt misschien enigszins mank, maar ik moest er toch aan denken, toen de afgelopen week de hetze losbarstte rond onze spellings- en spraakkunstregels – ik was overigens niet de enige die die analogie maakte. Maar, los van het feit dat de berichtgeving in de kranten niet klopte, waren er toch heel wat mensen die meenden te moeten reageren ten faveure van de zogenaamde versoepeling.

Kromme redenering

Wat voor een kromme redenering is me dat toch: omdat heel wat mensen in hun dagelijkse taalgebruik ‘groter als’ zeggen, laat ons dan de regel maar afschaffen die stelt dat het ‘groter dan’ moet zijn. Ik herhaal: ik begrijp dat de berichtgeving over de ANS niet helemaal correct was, maar er waren toch heel wat mensen die bereid waren om op de kar van de versoepeling te springen. Of neem nu Kristien Hemmerechts die vond dat de dt-regel op de schop moet, omdat er zoveel tegen gezondigd wordt, of omdat hij toch te moeilijk is om aan te leren. Of, godbetert, omdat te veel regels het creatief schrijven hinderen.

What’s next? Laat ons met ons allen maar alle regeltjes die onze maatschappij samenhouden, overboord gooien, zodat we wat creatiever kunnen gaan leven, ons wat creatiever in het verkeer begeven? Creatief naar de bank gaan (met een pistool om onder de loketbediende zijn of haar neus te duwen)?

We gaan de karikaturale toer op, ik weet het. Maar is het met taal niet net als met alles in de maatschappij? Er zijn een aantal regels, en wie zich niet aan de regels houdt, die zet zich eigenlijk buiten die maatschappij, een beetje voor de kleine regeltjes (schrijf ik ‘groter dan’ of ‘groter als’), een beetje heel erg veel voor die regels die van belang zijn voor de goede orde en het welzijn van de medemens (geef ik braafjes voorrang aan rechts, of rijd ik gewoon door, erop rekenend dat de chauffeur die van rechts komt wel eventjes op de rem zal gaan staan).

Eind verleden jaar had ik het in de blog al over de alomtegenwoordigheid van tussentaal in Vlaanderen, en hoezeer die tussentaal afweek van het AN. De reacties hierop waren over het algemeen negatief, de algemene teneur was dat tussentaal moest mogelijk zijn, misschien zelfs ook aandacht moest krijgen in het onderwijs. Ook in deze discussie zijn veel mensen blijkbaar van mening dat regels alleen maar de creativiteit in de weg staan en tussentaal vooral moet kunnen, omdat ze zo algemeen verspreid is, omdat ze veel natuurlijker overkomt dan het AN.

Mijn vriend Benjamin

Wat wel klopt: voor een aangenaam gesprek is het helemaal niet productief is als je om de haverklap de andere partij wijst op een taalfout. Wat ik niet volg, is de stelling dat de regeltjes de creativiteit in de weg zouden staan. Een van de items die op Facebook passeerden ging over het liedje ‘Benjamin’ van Louis Neefs, met als refrein “Nooit had ik een beter vriend als Benjamin”. Ook hier weer: Radio 1 ging er foutief van uit dat volgens de ANS dit voortaan correct Nederlands is, maar in de Facebook-discussie die hierop volgde, ingeleid en geleid door Helmut Lotti zag je ook weer van alles passeren.

Een paar mensen leek tot de school van Kristien Hemmerechts te horen, en schermden met het begrip ‘dichterlijke vrijheid’. Laat ons duidelijk wezen: dichterlijke vrijheid moet absoluut kunnen. Daarom dat ik Helmut Lotti’s opmerking over het gebruik van “een beter vriend” in plaats van “een betere vriend” niet helemaal volg. Met het grammaticaal juiste “een betere vriend” voeg je immers een lettergreep toe aan het vers, waarvan Louis Neefs ongetwijfeld zal gevonden hebben dat het problemen gaf voor het metrum van zijn onvolprezen song.

Maar de “als” in ‘Benjamin’ valt helemaal niet onder dichterlijke vrijheid. Of je nu “als” zingt of “dan”: het maakt niets uit voor het ritme of de klank van het lied. Het is en blijft gewoon een fout van de songschrijver. Het feit dat de song intussen een kleinkunstklassieker is, verandert hier niets aan. Dichterlijke vrijheid is een mooi principe, maar een mens moet oppassen dat hij het niet gaat gebruiken als schaamlap voor zijn gebrekkige kennis van de moedertaal.

Vrijheid-blijheid?

Ik weet wel: in onze westerse maatschappij is ‘vrijheid-blijheid’ voor veel mensen een mantra geworden, waar geen zinnig woord tegen opgewassen is. Vaak gooien ze hierbij echter het kind weg met het badwater (en in dezelfde handomdraai ook de badkuip zelf). Van mijn kant heb ik geen problemen met een regeltje hier en daar… Het zorgt voor duidelijkheid en vaak helpt het een mens om te beslissen hoe hij iets nu best aanpakt, of het nu gaat om het schrijven van een correcte zin, of het vinden van je weg in het verkeer.

Overigens, wat is er mooier dan een tekstregel die iets treffend verwoordt en tegelijk grammaticaal en taalkundig ook nog klopt? Is dat niet net het summum van creativiteit?

 

zondag 21 maart 2021

Ja, neen, toch wel, maar dan in het West-Vlaams


 


Enkele jaren geleden was mijn vrouw een van de kandidaten bij Ben Crabbé voor een spelletje ‘Blokken’. Ze deed het helemaal niet onaardig, maar daar wil ik het niet over hebben. Tijdens de kennismakingsronde had Ben Crabbé het met mijn vrouw, die uit het Poperingse afkomstig is, over de eigenaardige gewoonte van West-Vlamingen om hun ja’s en neens te ‘vervoegen’. Lachen!

Het klopt natuurlijk wel dat wij West-Vlamingen iets op verschillende manieren kunnen bevestigen of ontkennen. Als je er even bij stilstaat, is het voor een buitenstaander allicht niet altijd duidelijk of we nu ja dan wel nee bedoelen. Volg even met me mee.

Je hebt het gewone ja en nee, zonder meer, dat een West-Vlaming haast nooit gebruikt. Wat we wel meest gebruiken, is die zogenaamde vervoegde vorm, bijvoorbeeld als antwoord op de vraag “Heb je (heeft hij, zij, enz.) al zout in de patatten gedaan?” Met als mogelijke antwoorden:

Ik => Jaôk; jij => Joâg; hij => Joâj; zij => Joâs; het => Joât; wij => Joâm/Joâw; jullie => Joâg ; ze => Joâs.

Ik probeer zo goed mogelijk de uitspraak te benaderen. Om helemaal correct te zijn, zou ik eigenlijk fonetisch schrift moeten gebruiken, maar ook dat is redelijk hopeloos, aangezien de uitspraak van regio tot regio nogal durft verschillen.

In ieder geval lijkt dit nog vrij eenvoudig, niet? De vormen kunnen wel verschillen naargelang de streek in West-Vlaanderen. In de Westhoek zeggen ze bijvoorbeeld voor de 2de persoon enkelvoud ‘joâj(e)’, en voor de 3de persoon mannelijk ‘joân’. Je kunt je dus met ‘joâj’ al vergissen, als je niet oplet waar precies in West-Vlaanderen je zit.

Voor de ontkenning gelden zowat dezelfde ‘vervoegingen’: Neink, Nieg, Neij, Neins, Neint, Niem, Nieg, Neins. De tweede n in ‘neins’ wordt meestal nauwelijks uitgesproken.

Nu denk je allicht – als het je al iets kan schelen: “Fijn, met die twee lijstjes weet ik alles wat er te weten valt over ja en neen in West-Vlaanderen”. Wel: nieg, er is wel nog wat meer. In West-Vlaanderen hebben we ook zoiets als trappen van vergelijking in het bevestigen of ontkennen. In bepaalde situaties wil een mens namelijk zijn bevestiging of ontkenning versterken. Wanneer iemand tegen jou zegt: “Je hebt zeker nog geen zout in de patatten gedaan?”, dan antwoord je in het AN met “Toch wel!”

In West-Vlaanderen houden we niet van zo’n eenvoudig antwoord, al hebben we er wel een: in plaats van “Toch wel!” zeggen we dan “Toet!”(of zelfs “Tetoet!”). Maar we kunnen (veel) verder gaan, in een reeks van gradaties waar een buitenstaander allicht duizelig van wordt.

In de 1ste persoon enkelvoud kun je ook een positief antwoord geven met “Toek”, “Kedoek” of “Jakedoek”. De volgorde waarin ik ze plaats is bewust: van links naar rechts, is ieder antwoord weer een ietsje sterker als bevestiging, waarbij “Jakedoek” zo’n beetje de bijbetekenis krijgt van “hoe durf je aan mij te twijfelen?”. Ook voor deze vormen geldt weer dat je ze moet vervoegen, dus:

Ik               toek                                         kedoek                                   jakedoek

Jij               toeg                                         gedoeg                                   jagedoeg

Hij              toej                                          jedoej                                     jajedoej

Zij               toes                                         zedoes                                    jazedoes

Het              toet                                          tetoet                                      jatetoet

Wij              toew                                        wedoew                                 jawedoew

Jullie            toeg                                         gedoeg                                   jagedoeg

Zij                toes                                         zedoes                                    jazedoes

Hierop zijn haast ontelbare varianten, naargelang de regio. Ze allemaal opsommen zou ons te ver leiden, en ik verontschuldig me bij de West-Vlamingen die bv. gewoon zijn om ‘gedoet’ te zeggen in de plaats van ‘gedoeg’. De ene vorm heeft voor mij niet meer waarde dan de andere; ik gebruik ze trouwens zelf door elkaar.

Voor de ontkenning hebben we natuurlijk een vergelijkbare serie ‘vervoegingen’, al hebben we geen equivalent voor de eerste trap (toek). Misschien omdat we van nature al meteen wat sneller op ons paard zitten als we iets willen ontkennen – ik zeg maar wat. Verwarrend hier is dat de term maar een letter verschilt van de bevestiging: ‘toch wel’ is ‘kedoek’, terwijl de ontkenning ‘kendoek’ wordt, met een vaak nauwelijks hoorbare n. Niet evident voor wie ons taaltje probeert aan te leren.

Maar wacht, het wordt nog beter: in de overtreffende trap beginnen we ook met een ‘ja’ en plakken er dan de negatieve vorm aan. ‘Jakedoek’ wordt in de ontkennende vorm dus ‘Jakendoek’. Gelijkwaardig aan die ‘Jakendoek’, is de vorm ‘Doekendoek’. Het tabelletje met ontkenningen ziet er dus als volgt uit:

Ik               kendoek                                jakendoek                             doekendoek

Jij              gendoeg                                jagendoeg                             doegendoeg

Hij             jendoej                                  jajendoej                               doetendoej

Zij             zendoes                                 jazendoes                              doezendoes

Het            (te)ndoet                              jatendoet                              doetendoet

Wij            wendoew                              jawendoew                           doemendoen

Jullie         gendoeg                                jagendoeg                             doegendoeg

Zij             zendoes                                 jazendoes                              doezendoes

‘Jakendoek’ en ‘doekendoek’ betekenen dus precies hetzelfde; de tweede vorm heeft het voordeel dat hij wat duidelijker te onderscheiden is van de bevestigende term, maar voor zover ik weet, gebruiken we de twee vormen gewoon dooreen. Lekker verwarrend!

Ik weet niet genoeg af van de andere dialecten in ons taalgebied om het met zekerheid te kunnen stellen, maar ik geloof dat het West-Vlaams hierin toch vrij apart is. Wie mij hierin wijzer kan maken, is altijd welkom.

Om af te sluiten geef ik ter illustratie nog graag een voorbeeld van een welles-nietesconversatie zoals je ze in West-Vlaanderen te horen kunt krijgen. Voor de duidelijkheid (en mijn schrijfcomfort) heb ik enkel de bevestigingen en ontkenningen in het West-Vlaams gezet.

“Jos, heb jij die kras in de auto gereden?”

Neink.”

“Maar, toet, jij hebt m’ het laatst gebruikt!”

Kendoek, jij bent er daarna nog mee naar de kapper gereden.”

Tetoet, de kras zat er al in toen ik naar de kapper vertrok.”

Jatendoet, dat zou ik wel gezien hebben. Misschien heb jij wel een hapering gehad toen je naar de kapper reed.”

Jakendoek!

Jagedoeg!

Enz…